200806687/1/H2.
Datum uitspraak: 29 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 23 juli 2008 in zaak nr. 08/33 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Hof van Twente.
Bij besluit van 6 maart 2007 heeft de raad van de gemeente Hof van Twente (hierna: de raad) aan [appellanten] (hierna in enkelvoud: [appellant]) € 6.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 mei 2005 tot de dag van uitbetaling, ter vergoeding van planschade toegekend.
Bij besluit van 27 november 2007 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 juli 2008, verzonden op 23 juli 2008, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 september 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 14 oktober 2008.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nog een nader stuk ingediend. Dat is aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 maart 2009, waar [appellant], in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door mr. P. Braamhaar, werkzaam bij de gemeente Hof van Twente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals die bepaling tot 1 september 2005 luidde en voor zover thans van belang, kent de gemeenteraad, voor zover een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan en het besluit omtrent vrijstelling, als bedoeld in de artikelen 17 of 19, schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding op de voet van artikel 49 WRO dient te worden onderzocht of een belanghebbende door een wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient de gestelde schadeveroorzakende planologische maatregel te worden vergeleken met het voordien geldende planologische regime. Daarbij is wat betreft het oude planologische regime niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van dat regime maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking van die mogelijkheden heeft plaatsgevonden.
2.3. [appellant] is eigenaar van een woning en bijbehorende grond en opstallen aan de [locatie] te [plaats]. Aan het verzoek om vergoeding van planschade heeft hij ten grondslag gelegd dat de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "De Esch" tot waardevermindering ervan heeft geleid, omdat de voorheen agrarische en landelijke omgeving heeft plaats gemaakt voor een woonwijk.
2.4. In geschil is, voor zover thans van belang, de hoogte van het bedrag aan planschade dat de raad op advies van Langhout&Wiarda van 19 september 2006 (hierna: het advies Langhout) aan [appellant] heeft toegekend.
2.5. De rechtbank heeft overwogen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan het advies Langhout zodanige gebreken kleven, dat de raad zijn besluit daarop in redelijkheid niet kon baseren. De rechtbank is van oordeel dat Langhout in zijn advies terecht rekening heeft gehouden met de maximale mogelijkheden onder het oude bestemmingsplan "Buitengebied 1992", op grond waarvan op de gronden achter de woning de oprichting van sleufsilo's tot een maximale hoogte van 1,5 m en een storthoogte van 3 m mogelijk was en, via binnenplanse vrijstelling, de oprichting van agrarische hulpgebouwen eveneens tot de mogelijkheden behoorde. Voorts heeft [appellant] niet een rapport van een deskundige ingebracht waaruit blijkt dat het vastgestelde schadebedrag te laag is. Ook heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat de raad in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door aan andere inwoners van de gemeente Hof van Twente hogere schadevergoedingen toe te kennen, aldus de rechtbank.
2.6. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de raad het advies Langhout niet aan het besluit van 6 maart 2007, gehandhaafd bij besluit van 27 november 2007, ten grondslag kon leggen, omdat daarin wordt uitgegaan van een zeer onrealistische invulling van het oude planologische regime.
2.6.1. Dit betoog slaagt niet.
Voor zover [appellant] stelt dat vanwege de feitelijke situatie het zeer onrealistisch is dat agrarische hulpgebouwen en sleuvensilo's zouden zijn opgericht op de gronden waar thans een woonwijk is gerealiseerd, is dit onvoldoende om deze planologische mogelijkheid niet in de planvergelijking te betrekken. Bij de beoordeling van een verzoek om vergoeding van planschade is niet de feitelijke situatie onder het oude bestemmingsplan van belang, maar de maximale invulling van de planologische mogelijkheden van dat plan in vergelijking tot die van het nieuwe planologische regime. Nu als maatstaf heeft te gelden dat niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid valt uit te sluiten dat onder het oude regime agrarische hulpgebouwen en sleuvensilo's zouden zijn gerealiseerd, diende deze mogelijkheid van het oude regime bij de planvergelijking te worden betrokken.
De rechtbank heeft derhalve op goede gronden overwogen dat in het advies Langhout op juiste wijze rekening is gehouden met de maximale invulling van het oude planologische regime.
2.6.2. Voor zover [appellant] betoogt dat in het advies Langhout onvoldoende rekening is gehouden met de aantasting van privacy in zijn woning en tuin, de aantasting van woongenot en de toename van geluidhinder als gevolg van de realisering van een woonwijk onder het nieuwe plan, slaagt dit betoog niet. Anders dan [appellant] betoogt, dient bij de vergelijking van planologische regimes ook rekening te worden gehouden met hetgeen op grond van oude regime maximaal aan overlast kon worden gegenereerd en niet met de feitelijke situatie. Ook heeft hij geen contra-expertise van een deskundige overgelegd, waaruit volgt dat het advies van Langhout op dit punt gebrekkig en/of onzorgvuldig is.
2.6.3. Voor zover [appellant] stelt dat er sprake is van rechtsongelijkheid, omdat de eigenaren van woningen aan de Tolweg 9 en 13 een hogere planschadevergoeding hebben gekregen, treft ook dit betoog niet het gewenste doel. Deze situaties zijn niet vergelijkbaar, omdat de ligging van de woningen anders is en er evenmin sprake is van een eenzelfde planvergelijking. Hoewel de oude planologische situatie hetzelfde is, gaat het hier om een vergelijking met een ander, nieuw planologisch regime, neergelegd in het bestemmingsplan Buitengebied 1992, herziening Noordachtereschweg, Wozoco.
2.6.4. Tot slot faalt ook het betoog dat het besluit van 27 november 2007 onzorgvuldig is voorbereid, nu dit besluit is gebaseerd op het advies van de commissie bezwaarschriften van 16 juli 2007 en in het door het secretariaat van deze commissie opgestelde verslag van bevindingen de bezwaren van [appellant] onvoldoende aan bod komen.
De raad heeft op zich erkend dat het verslag van bevindingen een eenzijdig beeld geeft. Uit het verslag van de hoorzitting blijkt evenwel dat de bezwaren voldoende aan bod zijn gekomen. Dat blijkt ook uit het advies van 16 juli 2007. Op 6 september 2007 heeft Langhout namens de raad gereageerd op een aantal aspecten van het advies van 16 juli 2007. [appellant] heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, daar vervolgens op gereageerd bij brief van 27 september 2007. Bovenstaande leidt derhalve niet tot de conclusie dat het besluit van 27 november 2007 onzorgvuldig is voorbereid.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Planken
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2009