200805831/1/R2.
Datum uitspraak: 29 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.
Bij besluit van 27 mei 2008, kenmerk 00764731, heeft het college van gedeputeerde staten van Fryslân (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Weststellingwerf (hierna: de raad) bij besluit van 19 november 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Uitbreiding industrieterrein Wolvega (Schipsloot)".
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 juli 2008, beroep ingesteld.
Het college van gedeputeerde staten van Fryslân heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 maart 2009, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door drs. H. van der Meulen, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door J. van Weperen, ambtenaar in dienst van de gemeente.
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en planvoorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het bestemmingsplan heeft betrekking op gronden die reeds zijn ingericht als industrieterrein en voorziet daarnaast in een gefaseerde uitbreiding met nieuwe mogelijkheden voor de vestiging van industrie en bedrijvigheid ten noordwesten van Wolvega.
2.3. [appellant] betwist de behoefte aan uitbreiding van industrieterrein Wolvega (Schipsloot). De ruimteclaim is volgens [appellant] te groot. Daarnaast wijst hij op de prognose dat de behoefte aan nieuw industrieterrein zal afnemen zoals ook verwoord door de commissie gemeentelijke plannen van de provincie Fryslân (hierna: CGP) in haar advies van 10 april 2008. Ook is het volgens hem een gegeven, dat het beschikbaar stellen van nieuwe terreinen geen stimulans is om ruimte-intensief te bouwen. [appellant] betoogt in dit verband ook dat uitbreiding van het plangebied niet nodig is, wanneer er efficiënter met de bestaande industrieterreinen wordt omgegaan. Volgens hem kan het mengen van wonen en werken, verdichting door compactere bebouwing en het opknappen van oude industrieterreinen, in overeenstemming met de 'Nota Ruimte', bijdragen aan een beter planologisch gebruik van het landschap zonder dat de buitengebieden behoeven te worden aangetast.
2.3.1. Het college stelt zich op het standpunt dat het plan in overeenstemming is met het Streekplan Fryslân 2007 en met het Coalitieakkoord. Tevens is, volgens het college, aan de beoordeling van het plan een uitgebreid onderzoek naar nut, noodzaak en fasering van de ontwikkeling van de industrieterreinen in Wolvega vooraf gegaan. Volgens het college verwacht Wolvega, op basis van historische gronduitgifte in samenhang met nieuwe trendberekeningen, in het hoogste scenario een behoefte van in totaal 23 hectare in de periode 2007-2021. Het college overweegt dat de beide industrieterreinen van Wolvega, De Plantage en Schipsloot inclusief de eerste fase van het plan, tezamen over een netto voorraad beschikken, die (ruim) voldoende is om aan de vraag in de komende tien jaar te voldoen. De ontwikkeling van de eerste fase rond de Om Den Noort biedt ook ruimte aan het segment gemengde bedrijvigheid tot en met milieucategorie 4, waarin Wolvega als regionaal centrum moet kunnen voorzien. Voorts overweegt het college dat revitalisering van het bestaande terrein Schipsloot heeft plaatsgevonden. Hierbij is, volgens het college, de ruimte voor herinvulling bekeken maar beperkt gebleken, aangezien beschikbare terreingedeelten in eigendom zijn van zittende ondernemers ten behoeve van toekomstige uitbreiding.
2.3.2. Het plan voorziet voor wat betreft de eerste fase onder meer in de uitbreiding van het industrieterrein aan de noordzijde bij de Schipsloot en aan de oostzijde van de Om Den Noort, in het verlengde van de Pieter Stuyvesantweg. De tweede fase voorziet in de ontwikkeling van het binnengebied van het industrieterrein tussen de Om Den Noort, de Verlengde Grindweg en de Oppers. De derde en laatste fase betreft de ontwikkeling van het industrieterrein ten noorden van de Om Den Noort. In het plangebied zowel binnen als buiten de bebouwde kom zijn hiertoe gronden opgenomen die voorlopig hun bestaande (deels agrarische) gebruik zullen behouden en ook als zodanig zijn bestemd, maar die in de toekomst ontwikkeld kunnen worden ten behoeve van bedrijvigheid, aldus de plantoelichting.
2.3.3. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel, dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de behoefte aan nieuw industrieterrein niet zo groot is dat de uitbreiding van industrieterrein Wolvega (Schipsloot), zoals voorzien in de plandelen met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" aan de west- en oostzijde van de Om Den Noort, gelegen in het verlengde van de Pieter Stuyvesantweg, niet gerechtvaardigd is. Bij de cijfermatige onderbouwing van de behoefte aan nieuw industrieterrein is enerzijds rekening gehouden met de omstandigheid dat die zal afnemen in de richting van 2016 en 2021 en anderzijds met de noodzaak om in een daadwerkelijke behoefte van concrete, op het verzorgingsgebied Wolvega gerichte, gemengde bedrijvigheid tot aan categorie 4 te kunnen voorzien. Voorts zijn de mogelijkheden van herinvulling, revitalisering en een efficiënter gebruik van de bestaande industrieterreinen in aanmerking genomen, zodat in zoverre ook is voldaan aan de Nota Ruimte. Tevens is rekening gehouden met de omstandigheid dat voormelde plandelen geen dan wel slechts een beperkte mogelijkheid bieden om bij recht zelfstandige kantoren, zelfstandige detailhandel en bedrijven uit het zogenoemde hogere marktsegment op het industrieterrein Wolvega (Schipsloot) te vestigen en dat de vestigingsmogelijkheden op industrieterrein Wolvega (Schipsloot) in zoverre verschillen van de vestigingsmogelijkheden op industrieterrein "De Plantage". Op basis van de voor alle partijen beschikbare informatie ten tijde van het goedkeuringsbesluit, behoefde het college er in redelijkheid niet aan te twijfelen dat het plan niet uitvoerbaar zou zijn.
Voor zover [appellant] ter zitting heeft gewezen op de conceptnotitie van het college getiteld "Notitie Behoefteraming Industrieterreinen" van 24 juni 2008 merkt de Afdeling het volgende op. Het goedkeuringsbesluit van het college dateert van 27 mei 2008 en deze conceptnotitie kan daarom, gelet op het feit dat de toetsing van het bestreden besluit door de Afdeling wordt verricht aan de hand van het recht en de feiten en omstandigheden ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, niet worden betrokken bij het thans voorliggende geschil.
2.4. [appellant] betoogt voorts dat het college opnieuw ten onrechte spreekt over de "afronding" van het westelijke industrieterrein, nu het plangebied in vergelijking met voorgaande bestemmingsplannen in noordelijke en noordwestelijke richting ten opzichte van de Om Den Noort is uitgebreid. Hij voert hiertoe aan dat de raad in het structuurplan "Weststellingwerf 2000-2015" in 2002 heeft vastgesteld dat het buitengebied zoveel mogelijk van nieuwe woningen en bedrijven moet worden gevrijwaard. Naar de mening van [appellant] is er geen sprake van afronding nu de afbakening van het industrieterrein door de Om den Noort in het plan op termijn niet is gegarandeerd, terwijl bovendien de plantoelichting, volgens [appellant] ten onrechte, voor de periode na 2015 een mogelijke uitbreiding van de bebouwing opnieuw niet uitsluit. In dit verband voert [appellant] aan dat het plandeel met de bestemming "Industrieterrein" en de aanduiding "botenhuizen toegestaan" in samenhang met het plandeel met de bestemming "Groenvoorzieningen" en de aanduiding "doorsteek naar botenhuizen" andermaal overschrijding van de begrenzing van voorgaande bestemmingsplannen illustreert.
2.4.1. In navolging van het gemeentebestuur stelt het college zich op het standpunt dat een groot deel van het plan werd bestreken door het in 1992 door de raad vastgestelde en op 25 januari 1993 goedgekeurde bestemmingsplan "Industrieterrein Wolvega". Voor de strook grond ten westen van de Om Den Noort en een deel van het gebied ten noord-westen van de Om Den Noort met de bestemmingen "Bedrijfsdoeleinden" en "Agrarische doeleinden", geldt dat deze ten opzichte van het bovengenoemd bestemmingsplan uit 1992 zijn toegevoegd. Het college merkt daarbij op dat de plandelen met de bestemming "Agrarische doeleinden" weliswaar onder het onderhavige plan vallen, maar dat de bestemming niet wijzigt ten opzichte van het bestemmingsplan "Buitengebied" en het huidige, agrarische gebruik. Het college overweegt voorts dat, als gevolg van gewijzigde inzichten en voortdurend veranderende economische en maatschappelijke omstandigheden, het onontkoombaar is om uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening de ruimtelijke plannen steeds opnieuw aan te passen, hetzij aan gewijzigde situaties, hetzij om nieuwe, gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken. In dit verband wijst het college ook op de actualisatieplicht voor structuurplannen en bestemmingsplannen ingevolge artikel 33, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
2.4.2. Zoals hiervoor reeds is geoordeeld, heeft het college zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat er behoefte bestaat aan uitbreiding van industrieterrein Wolvega (Schipsloot), zodat in zoverre in dit bestemmingsplan is gekomen tot een nieuwe afronding. Daarbij is van belang dat het feit dat in het structuurplan "Weststellingwerf 2000-2015" is vermeld dat het buitengebied zoveel mogelijk van nieuwe woningen en bedrijven moet worden gevrijwaard, niet betekent dat uitbreiding in noordwestelijke richting in het geheel zou zijn uitgesloten. Gelet op de systematiek van de Wet op de Ruimtelijke Ordening komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd is met het recht.
In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd en gelet op het hiervoor weergegeven standpunt van het college, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Voor zover [appellant] betoogt dat het plandeel met de bestemming "Agrarische doeleinden" ten onrechte in dit plan is opgenomen, overweegt de Afdeling dat de enkele omstandigheid dat deze gronden alleen agrarisch mogen worden gebruikt, niet betekent dat deze gronden niet zouden mogen worden opgenomen in dit bestemmingsplan, dat voorziet in uitbreiding van een industrieterrein. Mogelijke toekomstige verdere uitbreidingen van het industrieterrein, die niet in de planvoorschriften en op de plankaart zijn opgenomen, kunnen in deze procedure niet aan de orde komen.
2.5. [appellant] verzet zich meer in het bijzonder tegen de voorgenomen uitbreiding van het industrieterrein buiten de bebouwde kom op het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" en de zone-aanduiding 'A' op een 50 meter brede strook grond westelijk van de Om Den Noort, waar negen percelen ten behoeve van bedrijven met bedrijfswoningen zijn toegestaan. Volgens hem is dit planologisch niet aanvaardbaar nu juist het binnengebied van het industrieterrein binnen de bebouwde kom daartoe in beginsel alle mogelijkheden biedt. Volgens [appellant] dient de uitbreiding van de bebouwing op het industrieterrein aan te sluiten op de bestaande bebouwing. In dit verband verzet [appellant] zich ook tegen de verhoging van de geluidsnormen voor verkeer op de Om Den Noort. Bovendien wordt met deze lintbebouwing volgens hem een precedent geschapen voor een slechte beeldkwaliteit bij de ingang van Wolvega. Naar de mening van [appellant] is hier, nu er geen aansluitende bebouwing plaatsvindt, geen sprake van een goede ruimtelijke afweging en leidt dit ten onrechte niet tot verdichting van het industrieterrein.
2.5.1. Het college stelt zich op het standpunt dat, nu met de rondweg de contour van Wolvega in zekere zin al is verlegd, landschappelijk bezien een aanvaardbare en logische begrenzing is gevonden aan de westkant van het industrieterrein door de bestaande bospercelen. Het college overweegt verder dat de begrenzing van het plan op circa 70 meter van de woning van [appellant] ligt. Op de strook grond tussen de plangrens en de Om Den Noort met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" mogen uitsluitend bedrijven uit milieucategorie 1 en 2 alsmede bedrijfswoningen worden opgericht. Voor deze bedrijven geldt een minimaal aan te houden afstand tot gevoelige bebouwing van 30 meter. In navolging van de raad overweegt het college verder dat de keuze voor de strook wonen-werken primair ligt in een landschappelijk verantwoorde inpassing van een afgerond industrieterrein, een concrete vraag naar kavels voor wonen-werken en het bereiken van een verantwoorde milieuzonering. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is hier, volgens het college, mede in relatie tot het omliggende landschap gekozen voor een strook met een geringere perceelsdichtheid, vastgelegd door middel van het aantal toe te laten bedrijven en het lagere bebouwingspercentage. Het college acht de stedenbouwkundige en landschappelijke afronding van Wolvega, met de strook wonen-werken in een bewust minder dichte vorm dan langs de Chroomweg als overgang naar het landschap en de achterliggende bosstrook, aanvaardbaar. Het beeldkwaliteitsplan is, volgens het college, het sluitstuk voor de beeldkwalitatieve overgang van het omliggende landelijke gebied. Wat betreft de fasering overweegt het college, dat er sprake is van een binnengebied als uitvloeisel van de grondverwerving, die annex was met de doortrekking van de Om Den Noort en die, gelet op de eigendomssituatie, ertoe leidt dat juist de gronden aan de buitenkant, aansluitend aan de Om Den Noort als eerste worden ontwikkeld.
2.5.2. De gronden ten westen van de Om Den Noort hebben de bestemming "Bedrijventerrein" met de zone-aanduidingen 'A' en 'B'. Ingevolge artikel 3, eerste lid, onder a, van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor "Bedrijfsdoeleinden" aangewezen gronden bestemd voor industrie, handel en ambacht, transport, dienstverlening en hiermee naar de aard vergelijkbare bedrijven, met uitzondering van geluidzoneringsplichtige bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat de in de op de kaart met 'A' aangeduide zone uitsluitend bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de bijgevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan alsmede bedrijfswoningen, terwijl in de op de kaart met 'B' aangeduide zone, voor zover thans van belang, uitsluitend bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de bijgevoegde Staat van bedrijven zijn toegestaan.
2.5.3. Vaststaat dat de gronden in het binnengebied in particuliere handen zijn. Gelet op de eigendomssituatie in het binnengebied heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eerst de gronden direct grenzend aan de Om Den Noort in ontwikkeling worden genomen door middel van de toekenning van de bestemming "Bedrijfsdoeleinden".
2.5.4. De Afdeling ziet, gelet op de afstand tussen de woning van [appellant] en de begrenzing van het plan in combinatie met de tussenliggende bospercelen als ook de ruime opzet van de percelen op voormeld plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden", geen aanknopingspunt voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant] door toekenning van de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" en de zone-aanduiding 'A' en 'B' aan voormeld plandeel geen ernstige hinder ondervindt. Daarbij betrekt de Afdeling dat, anders dan [appellant] kennelijk veronderstelt, ter plaatse slechts bedrijven mogen worden gevestigd in ten hoogste milieucategorie 2. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd evenmin aanleiding voor het oordeel dat het college er niet in redelijkheid vanuit heeft kunnen gaan dat aan de beeldkwaliteit geen afbreuk wordt gedaan.
Voor zover [appellant] zich keert tegen het verhogen van de geluidsnormen, oordeelt de Afdeling dat de vaststelling van hogere geluidgrenswaarden een eigen procedure doorloopt en niet in deze procedure aan de orde komt.
Voor zover [appellant] betoogt dat dit onderdeel van de uitbreiding van industrieterrein Wolvega (Schipsloot) elders dient plaats te vinden, overweegt de Afdeling dat het bestaan van een alternatief op zichzelf geen grond kan vormen voor het onthouden van goedkeuring aan de plandelen met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" aan de west- en oostzijde van de Om Den Noort, gelegen in het verlengde van de Pieter Stuyvesantweg. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat een alternatief daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeft te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop voormelde plandelen zien. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanknopingspunt voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet.
2.6. [appellant] betoogt voorts dat het plandeel met de bestemming "Groenvoorzieningen" en de aanduiding 'compensatie oppervlaktewater', noordwestelijk gelegen van de Om Den Noort, in strijd is met de in de toelichting gepresenteerde toekomstvisie na 2015, waarin een eventuele doortrekking van het noordelijk deel van de Om Den Noort naar de Hoofdweg wordt beschreven. [appellant] voert in dit verband aan dat de plannen van de gemeente inconsistent zijn.
2.6.1. Artikel 10, eerste lid, van de planvoorschriften bepaalt dat de op de kaart voor groenvoorzieningen aangewezen gronden zijn bestemd voor plantsoenen, beplantingen, water, oeverstroken, wegaansluitingen, paden en nutsvoorzieningen. Indien de gronden zijn aangeduid met 'compensatie oppervlaktewater', dient ter compensatie van verhardingen in het plangebied 0,75 hectare aan oppervlaktewater te worden gerealiseerd.
2.6.2. Het college stelt in navolging van het gemeentebestuur, dat de planvoorschriften niet voorzien in de doortrekking van de Om Den Noort naar de Hoofdweg.
2.6.3. De Afdeling is van oordeel dat, voor zover [appellant] betoogt dat het plandeel met de bestemming "Groenvoorzieningen" en de aanduiding 'compensatie oppervlaktewater' in strijd is met de in de plantoelichting gepresenteerde toekomstvisie, deze beroepsgrond niet slaagt nu deze toekomstvisie volgens de raad een denkrichting betreft, waarvan nog onzeker is of en hoe deze wordt uitgewerkt, en bovendien de planvoorschriften niet voorzien in de door [appellant] genoemde weg.
2.7. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Bošnjaković
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2009