200806065/1.
Datum uitspraak: 29 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 30 juni 2008 in zaak nr. 06/4099 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van De Ronde Venen.
In reactie op diens verzoek om toestemming voor het oprichten van een schuur op het perceel [locatie] te [plaats], gemeente De Ronde Venen (hierna: het perceel) heeft het college van burgemeester en wethouders van De Ronde Venen (hierna: het college) bij besluit van 11 november 2003 aan [partij] meegedeeld dat sprake is van een bouwwerk waarvoor geen bouwvergunning is vereist.
Bij besluit van 2 oktober 2006 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 juni 2008, verzonden op 1 juli 2008, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 augustus 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [partij] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 maart 2009, waar [appellante], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door M.C. Oldenburger en N.J.M. Röling, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij] als partij gehoord.
2.1. [partij] heeft bij zijn verzoek om toestemming voor het oprichten van een schuur op het perceel bouwtekeningen gevoegd. Op de "situatieschets geplande bijgebouw Botsholsedijk 16", welke blijkens de daarop geplaatste stempel hoort bij de mededeling van het college van 11 november 2003, staat bovendien de locatie van de op te richten schuur, inclusief afmetingen, ingetekend. Gelet hierop, kan het verzoek van [partij] als een aanvraag om bouwvergunning worden aangemerkt. De rechtbank heeft de reactie van het college van 11 november 2003 op het verzoek van [partij] dan ook terecht aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.2. Het college heeft aan zijn besluit van 11 november 2003 ten grondslag gelegd dat de schuur kan worden aangemerkt als een bouwvergunningvrij bijgebouw als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder b, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: Bblb), zodat hiervoor geen bouwvergunning is vereist.
2.3. Ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet is in afwijking van artikel 40, eerste lid, geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis, waarbij tevens voorschriften kunnen worden gegeven omtrent het gebruik van het bouwwerk of de standplaats.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder b, van het Bblb, wordt, voor zover hier van belang, behoudens in gevallen als bedoeld in artikel 4, als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel c, van de wet aangemerkt: het bouwen van een op de grond staand bijgebouw van een bouwlaag bij een bestaande woning of bestaand woongebouw, dat of die strekt tot vergroting van het woongenot, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:
5º niet gebouwd bij een woning of een woongebouw die of dat niet voor permanente bewoning is bestemd;
2.4. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de schuur bouwvergunningplichtig is. Hiertoe voert hij onder meer aan dat geen sprake is van een bijgebouw bij een bestaande woning of woongebouw, temeer omdat de schuur als woning kan worden gebruikt.
2.4.1. Het betoog slaagt. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de schuur kan worden aangemerkt als een bouwvergunningvrij bijgebouw als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder b, van het Bblb. Ter zitting is vastgesteld dat ten tijde van het nemen van het besluit van 11 november 2003 op het perceel slechts een recreatiewoning aanwezig was die dus niet voor permanente bewoning was bestemd. Hieruit volgt dat het bouwplan geen betrekking heeft op een bijgebouw bij een bestaande woning, zodat voor het bouwen van de schuur een bouwvergunning nodig is. Dat ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar van 2 oktober 2006 vrijstelling en bouwvergunning was verleend voor een woning die wel voor permanente bewoning is bestemd, doet hieraan niet af. Die woning moest immers nog worden opgericht. Gelet op het vorenstaande, heeft het college ten onrechte medegedeeld dat het verzoek ziet op een bouwvergunningvrij bijgebouw. Gelet hierop, behoeft hetgeen [appellante] voor het overige heeft aangevoerd geen bespreking meer.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 2 oktober 2006 van het college alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt eveneens voor vernietiging in aanmerking.
2.6. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat bedoelde woning, bestemd voor permanente bewoning, inmiddels is opgericht. Thans kan de schuur derhalve worden aangemerkt als een bouwvergunningvrij bijgebouw als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder b, van het Bblb. De Afdeling ziet hierin aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
2.7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 30 juni 2008 in zaak nr. 06/4099;
III. verklaart het door [appellante] bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van 2 oktober 2006, kenmerk BWT_MO_11645;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
VI. gelast dat de gemeente De Ronde Venen aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 359,00 (zegge: driehonderdnegenenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2009