ECLI:NL:RVS:2009:BI2279

Raad van State

Datum uitspraak
21 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200808394/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit proceskostenvergoeding in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Raad van State op 21 april 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank 's-Gravenhage. De vreemdeling, M. Jesus Vieira, had bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning. De staatssecretaris van Justitie had in een besluit van 24 januari 2008 de aanvraag afgewezen en het verzoek om vergoeding van proceskosten gehonoreerd, maar het bedrag van de proceskostenvergoeding niet vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond, maar de vreemdeling ging in hoger beroep.

De Raad van State oordeelde dat het besluit op bezwaar in strijd was met artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), omdat het bedrag van de proceskostenvergoeding niet was vastgesteld. De Raad stelde vast dat de staatssecretaris niet had aangegeven het bedrag niet te willen voldoen, en dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de vaststelling van het bedrag achterwege kon blijven. De Raad verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze het besluit van de staatssecretaris niet had vernietigd.

De Raad van State heeft de staatssecretaris van Justitie veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, tot een bedrag van € 644,00 voor de behandeling van het bezwaar en € 966,00 voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep. Daarnaast werd bepaald dat de staatssecretaris het door de vreemdeling betaalde griffierecht van € 359,00 dient te vergoeden. Deze uitspraak treedt in de plaats van het vernietigde besluit van 24 januari 2008.

Uitspraak

200808394/1/V2.
Datum uitspraak: 21 april 2009
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage van 17 oktober 2008 in zaak nr. 08/3773 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij brief van 21 augustus 2007 heeft M. Jesus Vieira (hierna: de vreemdeling) bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van een aan hem verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.
Bij besluit van 24 januari 2008 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) de aanvraag, onder ongegrondverklaring van het bezwaar, afgewezen en het verzoek tot vergoeding van de door de vreemdeling in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs gemaakte kosten toegewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 17 oktober 2008, verzonden op 22 oktober 2008, heeft de rechtbank ’s Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 19 november 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Hetgeen als eerste en tweede grief is aangevoerd en voldoet aan het bepaalde in artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2.2. In de derde grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte rechtmatig heeft geacht dat in het besluit op bezwaar het bedrag van de proceskostenvergoeding onvermeld is gebleven en dat daar is volstaan met een verwijzing naar het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb). Daartoe betoogt de vreemdeling dat de enkele opmerking ter zitting van de gemachtigde van de staatssecretaris dat het bedrag vermoedelijk op € 644,00 uit zal komen geen vaststelling van het bedrag vormt.
2.2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb, wordt, voor zover thans van belang, ten aanzien van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, het bedrag van de te vergoeden kosten overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief vastgesteld bij de beslissing op het bezwaar.
Ingevolge de bijlage wordt het bedrag van die kosten vastgesteld door aan de verrichte proceshandelingen punten toe te kennen overeenkomstig een lijst en die punten te vermenigvuldigen met de waarde per punt en met de toepasselijke wegingsfactoren.
2.2.2. In het besluit op bezwaar is overwogen dat het verzoek om vergoeding van proceskosten wordt gehonoreerd, dat de redelijkerwijs gemaakte kosten derhalve voor vergoeding in aanmerking komen en dat de vergoeding plaatsvindt aan de hand van de bepalingen van het Bpb.
2.2.3. Het besluit op bezwaar is in strijd met artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bpb, voor zover daarin is nagelaten het bedrag van de proceskostenvergoeding vast te stellen, nu ingevolge deze bepaling het bedrag van de in bezwaar te vergoeden kosten bij dit besluit moet worden vastgesteld. Derhalve kon, anders dan de rechtbank heeft overwogen, vaststelling van het bedrag niet achterwege blijven, omdat het uit het Bpb zou zijn te herleiden en de staatssecretaris niet heeft aangegeven het bedrag niet te willen voldoen. De grief slaagt.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij is nagelaten het besluit van 24 januari 2008 te vernietigen, voor zover in dat besluit het bedrag van de proceskostenvergoeding niet is vastgesteld. In zoverre komt dat besluit eveneens voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit, voor zover vernietigd.
2.4. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 oktober 2008 in zaak nr. 08/3773, voor zover daarbij is nagelaten het besluit van de staatssecretaris van Justitie van 24 januari 2008, kenmerk 0302-07-6059, te vernietigen, voor zover in dat besluit het bedrag van de daarin in verband met de behandeling van het bezwaar toegekende proceskostenvergoeding niet is vastgesteld;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep in zoverre gegrond;
IV. vernietigt voormeld besluit van 24 januari 2008 in zoverre;
V. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan de vreemdeling onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 24 januari 2008, voor zover vernietigd;
VII. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 966,00 (zegge: negenhonderdzesenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan de vreemdeling onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VIII. gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan de vreemdeling het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 359,00 (zegge: driehonderdnegenenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, mr. H. Troostwijk en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Zwemstra
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 april 2009
91-592.
Verzonden: 21 april 2009
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak