200901667/1/V3.
Datum uitspraak: 21 april 2009
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, van 2 maart 2009 in zaak nr. 09/4955 in het geding tussen:
de staatssecretaris van Justitie.
Bij besluit van 11 februari 2009 is D. Goutam (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 2 maart 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, (hierna: de rechtbank) het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 9 maart 2009, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) heeft een verweerschrift ingediend.
De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 april 2009, waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. G.A.P. Avontuur, advocaat te Breda, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. A. van de Burgt, ambtenaar bij het Ministerie van Justitie, zijn verschenen. De zaak is ter zitting tegelijkertijd behandeld met zaak nr. 200901668/1.
2.1. In de enige grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zijn beroep op de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 22 mei 2008 in zaak nr. 08/13454 (LJN: BD2660/1), waarin is geoordeeld dat, omdat in het jaar 2007 en de eerste vijf maanden van 2008 geen laissez passer zijn verstrekt vanwege tijdrovend onderzoek door de Nepalese autoriteiten, geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Nepal bestaat, in de huidige procedure prematuur is, nu de vreemdeling eerst sinds 11 februari 2009 in bewaring verblijft. Daartoe voert hij, samengevat weergegeven en voor zover thans van belang, aan dat de rechtbank, door aldus te overwegen, heeft miskend dat de staatssecretaris ter zitting bij de rechtbank geen actuelere informatie heeft kunnen verschaffen over het zicht op uitzetting naar Nepal dan in voormelde uitspraak is weergegeven. Voorts heeft de rechtbank miskend dat het feit dat hij kort geleden in bewaring is gesteld niet in de weg behoeft te staan aan het oordeel dat zicht op uitzetting ten tijde van het opleggen van de maatregel ontbrak, aldus de vreemdeling.
2.2. De staatssecretaris heeft ter zitting bij de Afdeling, onder verwijzing naar informatie door hem verschaft in een bewaringszaak, die heeft geleid tot de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 13 maart 2009 in zaak nr. 08/4750 (LJN: BH8914), het volgende verklaard. De aanvraag laissez passer, bestaande uit het ingevulde Engelstalig aanvraagformulier, de door de desbetreffende vreemdeling zelf in Nepalees schrift verstrekte persoonsgegevens en ondersteunende documenten, wordt schriftelijk aangeboden aan de Nepalese ambassade te Brussel. De Dienst Terugkeer & Vertrek (hierna: de DT&V) rappelleert in lopende aanvragen elke vier weken. De duur van het onderzoek ter vaststelling van de identiteit en nationaliteit door de Nepalese nationaliteiten bedraagt ongeveer zes maanden. Het onderzoek kan door het consulaat niet worden uitgevoerd bij het ontbreken van de namen van de ouders en een volledig adres (inclusief district, stad en dorp).
In 2007 en 2008 zijn in totaal dertig aanvragen om verlening van een laissez passer ingediend, waarvan acht ten behoeve van (gedeeltelijk) gedocumenteerde vreemdelingen, die beschikten over een relationship verification certificate, citizen certificate, paspoort, identiteitskaart, rijbewijs of een geboorteakte. De DT&V heeft op verzoek van de Nepalese ambassade op 10 november 2008 nogmaals informatie verstrekt in tien lopende zaken. In 2007 en 2008 zijn door de ambassade van Nepal geen laissez passer verstrekt.
2.3. De staatssecretaris is van oordeel dat het algemene gegeven dat tot op heden nog geen laissez passer zijn afgegeven niet zonder meer betekent dat ten aanzien van de vreemdeling vanaf de aanvang van de bewaring geen zicht op uitzetting naar Nepal bestaat. Daarbij acht de staatssecretaris van belang dat niet bekend is om welke reden door de Nepalese autoriteiten in de afgelopen twee jaar geen laissez passer zijn afgegeven en dat, mede gelet op het geringe aantal zaken, nog geen bijzondere inspanningen door de staatssecretaris zijn verricht, maar dat op 31 maart 2009 een delegatie van de DT&V een bezoek heeft gebracht aan de Nepalese autoriteiten te Brussel, waarbij onder meer is gesproken over een uitbreiding van de presentatiemogelijkheden met telefonische en persoonlijke presentatie, zodat de vreemdeling meer informatie zou kunnen verstrekken aan zijn eigen diplomatieke vertegenwoordiging ter bevordering van het onderzoek ter vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit. Voorts acht de staatssecretaris van belang dat door de DT&V de mogelijkheden worden onderzocht om gedocumenteerde vreemdelingen gedwongen terug te laten keren naar Nepal op basis van een EU-staat.
2.4. Nu vaststaat dat de Nepalese autoriteiten in de periode van 2007 tot heden geen laissez passer aan Nepalese vreemdelingen hebben verstrekt, ligt het op de weg van de staatssecretaris voortvarendheid te betrachten bij het intensiveren van de samenwerking met de Nepalese autoriteiten. Nu uit het vorenoverwogene in 2.3 volgt dat op diplomatiek niveau thans inspanningen worden verricht en dat de staatssecretaris voorts de mogelijkheden onderzoekt om vreemdelingen naar Nepal anders dan met een laissez passer uit te zetten, bestaat, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, thans geen grond voor het oordeel dat uitzetting van de vreemdeling binnen een redelijk termijn niet tot de mogelijkheden behoort.
De grief faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Het verzoek om schadevergoeding dient reeds hierom te worden afgewezen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins de Vin en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
De voorzitter
is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen.
w.g. Van Roosmalen
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 april 2009
53-562.
Verzonden: 21 april 2009
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak