ECLI:NL:RVS:2009:BI1863

Raad van State

Datum uitspraak
22 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200806371/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • T. van Goeverden-Clarenbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor woning en africhtingshal in agrarisch gebied

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, die op 1 juli 2008 een eerdere beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Heusden heeft vernietigd. Het college had op 26 oktober 2006 geweigerd om bouwvergunningen te verlenen voor het oprichten van een woning en een africhtingshal op twee percelen in agrarisch gebied. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellant] tegen het besluit van 11 juli 2007 gegrond, maar het beroep tegen het besluit van 10 juli 2007 ongegrond. Het college had de bouwwerkzaamheden op het perceel waar de africhtingshal zou komen, stilgelegd en een dwangsom opgelegd.

De Raad van State heeft op 22 april 2009 uitspraak gedaan in deze zaak. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de bouwplannen in strijd zijn met het bestemmingsplan "Buitengebied Vlijmen", dat de bestemming "Agrarisch gebied" heeft. Het college had eerder een wijzigingsplan vastgesteld, maar dit was door de gedeputeerde staten van Noord-Brabant niet goedgekeurd. [Appellant] betoogde dat er van rechtswege goedkeuring was verleend, maar de Raad van State oordeelde dat dit niet het geval was. De rechtbank had ook terecht overwogen dat het college niet in redelijkheid tot de weigering van de bouwvergunningen had kunnen komen.

Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200806371/1/H1.
Datum uitspraak: 22 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 1 juli 2008 in zaken nrs. 07/2820, 07/2821 en 07/2822 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Heusden.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 oktober 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heusden (hierna: het college) geweigerd aan [appellant] bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een woning op het perceel [locatie 1] te [plaats].
Eveneens bij besluit van 26 oktober 2006 heeft het college geweigerd aan [appellant] bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een africhtingshal met stalling op het perceel [locatie 2] te [plaats].
Bij besluit van 7 december 2006 heeft het college [appellant] gelast de bouwwerkzaamheden op het perceel [locatie 2] te [plaats] tot nader order en met onmiddellijke ingang te staken en hem onder oplegging van een dwangsom gelast de bouwwerkzaamheden niet te hervatten of te laten hervatten.
Bij besluit van 10 juli 2007 heeft het college de door [appellant] tegen het besluit van 7 december 2006 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 11 juli 2007 heeft het college de door [appellant] tegen de besluiten van 26 oktober 2006 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 juli 2008, verzonden op 7 juli 2008, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [appellant] tegen het besluit van 11 juli 2007 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en diens beroep tegen het besluit van 10 juli 2007 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 augustus 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 16 september 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 april 2009, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. I.J.J.M. Roorda, advocaat te Vught, en het college, vertegenwoordigd door J.E.W. van Baardwijk, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op de gronden waarop de bouwplannen zijn voorzien, rust ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied Vlijmen" (hierna: het bestemmingsplan) de bestemming "Agrarisch gebied". De bouwplannen, die ten dienste staan van een paardenhouderij, zijn daarmee in strijd.
Ingevolge artikel 27, lid A, onder I, onder e, van de planvoorschriften kan het college onder nader aangegeven voorwaarden de bestemming "Agrarisch gebied" wijzigen.
2.2. Het college heeft om voor de bouwplannen bouwvergunning te kunnen verlenen bij besluit van 27 september 2005 een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vastgesteld en dit besluit op 3 oktober 2005 ter goedkeuring verzonden aan het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: gedeputeerde staten). Bij besluit van 6 december 2005 hebben gedeputeerde staten goedkeuring aan dit wijzigingsplan onthouden. Het college heeft deze onthouding van goedkeuring ten grondslag gelegd aan zijn besluit van 11 juli 2007 tot handhaving van de weigering bouwvergunning voor de bouwplannen te verlenen.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat op 29 november 2005 reeds van rechtswege goedkeuring van het wijzigingsplan heeft plaatsgevonden en voorts dat het besluit van 6 december 2005 niet op juiste wijze is bekendgemaakt, zodat dat niet in werking is getreden. De rechtbank heeft volgens hem evenzeer miskend dat, nu het wijzigingsplan van rechtswege is goedgekeurd en de bouwaanvragen daarmee in overeenstemming zijn, ook van rechtswege bouwvergunningen voor de bouwplannen zijn verleend. De rechtbank heeft volgens [appellant] niet onderkend dat het college ten onrechte de bouwvergunningen heeft geweigerd en ten onrechte de bouwstop en de last onder dwangsom opgelegd.
2.3.1. Dit betoog slaagt niet. De rechtbank heeft terecht, onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling van 29 december 2004 in zaak nr. 200408546/2 en van 20 november 2006 in zaken nrs.
200604782/1 en 200604782/2, geconcludeerd dat, indien na het ontstaan van een fictief goedkeuringsbesluit, alsnog een reëel besluit tot onthouding van goedkeuring aan een besluit op grond van artikel 11 van de WRO wordt genomen, dit reële besluit wegens strijd met artikel 10:29, tweede lid, van de Awb weliswaar in aanmerking komt voor vernietiging, maar niet van rechtswege nietig is. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat, nu [appellant] zijn beroep tegen het besluit van 6 december 2005 heeft ingetrokken, dat besluit in rechte onaantastbaar is geworden. Aan de omstandigheid dat dit besluit, naar gesteld, niet op correcte wijze is gepubliceerd - wat hiervan zij - , kan dan ook niet de betekenis toekomen die [appellant] daaraan gehecht wil zien. De rechtbank heeft eveneens terecht overwogen dat, voor zover voorafgaand aan het besluit van 6 december 2005 een goedkeuringsbesluit van rechtswege is ontstaan, dit besluit moet geacht worden te zijn herroepen als gevolg van het besluit van 6 december 2005. Nu voorts de aanvragen om bouwvergunning op 3 maart 2006 door het college zijn ontvangen en deze in strijd zijn met het bestemmingsplan, heeft de rechtbank in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat van rechtswege bouwvergunningen zijn ontstaan.
Ten slotte heeft de rechtbank, onder verwijzing naar onder meer de uitspraak van de Afdeling van 21 mei 2008 in zaak nr.
200706015/1, terecht overwogen dat de vraag of ten behoeve van de bouwplannen alsnog vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO kan worden verleend niet relevant is voor de beoordeling van het besluit tot stillegging van de bouwwerkzaamheden en terecht geen grond aanwezig geacht voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot het besluit van 10 juli 2007 heeft kunnen komen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2009
488.