ECLI:NL:RVS:2009:BI1861

Raad van State

Datum uitspraak
22 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200806144/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag vrijstelling voor detailhandel door college van burgemeester en wethouders van Roermond

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 1 augustus 2008. Het college van burgemeester en wethouders van Roermond had op 7 januari 2008 de aanvraag van [appellant] om vrijstelling voor een schoenenzaak of bloemenshop op de begane grond van een pand afgewezen. Deze afwijzing was gebaseerd op artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarbij het college verwees naar een eerder besluit van 17 juli 2007. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellant] ongegrond, waarna hij hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de aanvraag van 3 november 2007 moest worden aangemerkt als een herhaalde aanvraag. Volgens artikel 4:6 van de Awb is de aanvrager verplicht om nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden bij een nieuwe aanvraag na een afwijzing. De Raad van State concludeerde dat [appellant] geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die de heroverweging van het college rechtvaardigden. De rechtbank had terecht vastgesteld dat de aanvraag van 3 november 2007 van gelijke strekking was als de eerdere aanvraag en dat er geen nieuwe argumenten waren die een andere uitkomst konden rechtvaardigen.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 22 april 2009.

Uitspraak

200806144/1/H1.
Datum uitspraak: 22 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 1 augustus 2008 in zaak nr. 08/706 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Roermond.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 januari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Roermond (hierna: het college), voor zover hier van belang, met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), de aanvraag van [appellant] van 3 november 2007 om vrijstelling ten behoeve van een schoenenzaak of bloemenshop op de begane grond van het pand gelegen op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het pand) afgewezen onder verwijzing naar zijn besluit van 17 juli 2007.
Bij besluit van 7 april 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 augustus 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 augustus 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 maart 2009, waar het college, vertegenwoordigd door S. Amorij, ambtenaar in dienst van de gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In geschil is het oordeel van de rechtbank dat sprake is van een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb en de rechterlijke toetsing zich mitsdien beperkt tot beantwoording van de vraag of zich na een eerder besluit omtrent vrijstelling nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden hebben voorgedaan die het college tot heroverweging noopten.
2.2. Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, de aanvraag zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
2.3. Bij brief van 16 januari 2007 heeft [appellant] een aanvraag om vrijstelling ingediend ten behoeve van detailhandel op de begane grond van het pand. Bij besluit van 17 juli 2007 heeft het college omtrent deze aanvraag besloten. Het door [appellant] tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 7 januari 2008 niet-ontvankelijk verklaard. Nu tegen dit besluit op bezwaar geen rechtsmiddelen zijn aangewend, is het besluit van 17 juli 2007 in rechte onaantastbaar geworden.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de aanvraag van 3 november 2007 moet worden aangemerkt als een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Hiertoe voert hij aan dat geen sprake kan zijn van een herhaalde aanvraag als bedoeld in dat artikel, nu het college met het besluit van 17 juli 2007 niet definitief heeft beslist op zijn aanvraag van 16 januari 2007. Voorts voert hij aan dat hij aan de aanvraag van 3 november 2007 nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in dat artikel ten grondslag heeft gelegd.
2.4.1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr.
200706839/1) vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.
2.4.2. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
2.5. In zijn besluit van 17 juli 2007 tot afwijzing van het verzoek om vrijstelling heeft het college overwogen dat ingevolge het bestemmingsplan "Het Roosendael", zoals dat eveneens gold ten tijde van het bestreden besluit, op het perceel [locatie] te Roermond de bestemming "Eengezinshuizen Ed" rust en gebruik van het pand voor zelfstandige detailhandel, zoals dat in de aanvraag is neergelegd, in strijd is met de bijbehorende planvoorschriften. Voorts heeft het college, onder verwijzing naar gevallen in de nabijheid van het perceel, overwogen slechts vrijstelling te verlenen ten behoeve van dienstverlening met ondergeschikte detailhandel op de begane grond van het pand, mits de woonfunctie op de verdiepingen behouden blijft en hiertoe een nieuwe aanvraag wordt ingediend. Daarmee heeft het college, anders dan [appellant] betoogt, definitief beslist op de aanvraag van 16 januari 2007. De aanvraag van 3 november 2007 heeft eveneens betrekking op zelfstandige detailhandel en is derhalve van gelijke strekking. De rechtbank is dan ook terecht tot het oordeel gekomen dat het college deze aanvraag mocht aanmerken als een nieuwe aanvraag na een afwijzende beschikking.
[appellant] betoogt verder tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat aan de nieuwe aanvraag geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Dat onzekerheid bestaat over de uitbreiding van winkelcentrum Donderberg heeft de rechtbank terecht niet als zodanig aangemerkt. Datzelfde geldt ten aanzien van het betoog van [appellant] dat het college in vergelijkbare gevallen wel vrijstelling ten behoeve van zelfstandige detailhandel heeft verleend. In dat verband heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat slechts sprake is van nieuwe argumenten die geen betrekking hebben op nieuwe feiten of omstandigheden, zodat [appellant] ze eerder in het kader van de eerste aanvraag naar voren had kunnen brengen.
Het vorenstaande in aanmerking genomen, is de rechtbank terecht tot de slotsom gekomen dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Voor rechterlijke toetsing van het besluit van 7 april 2008 is derhalve geen plaats. Het beroep is derhalve terecht ongegrond verklaard.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2009
357-593.