200807465/1/V3.
Datum uitspraak: 6 april 2009
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 19 september 2008 in zaak nr. 08/16618 in het geding tussen:
de staatssecretaris van Justitie.
Bij besluit van 3 mei 2005 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie een aanvraag van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 15 april 2008 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 19 september 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 8 oktober 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. In de eerste grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het om reden van de vereiste zorgvuldigheid op zijn weg had gelegen een nieuw onderzoek door het Bureau Medische Advisering (hierna: het BMA) te laten verrichten, nu reeds tijdens de hoorzitting bleek dat sprake was van een gewijzigde medische situatie.
Daartoe betoogt de staatssecretaris, samengevat weergegeven, dat de rechtbank, door aldus te overwegen, niet heeft onderkend dat de vreemdeling volgens paragraaf B8/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000) zijn verklaringen dient te staven met een medische verklaring die is opgesteld door een in die paragraaf bedoelde behandelaar. Gelet op dit beleid en de verklaringen van de vreemdeling tijdens de hoorzitting heeft de staatssecretaris de vreemdeling een termijn gegund om zijn verklaringen met medische stukken te staven. De vreemdeling heeft binnen deze termijn geen zodanige stukken overgelegd en heeft niet om verlenging van de termijn verzocht. Evenmin is gebleken van omstandigheden die het niet binnen de termijn overleggen van zodanige stukken verschoonbaar maken. Deze tekortkoming is aan het besluit van 15 april 2008 ten grondslag gelegd. De rechtbank is daaraan ten onrechte voorbijgegaan, aldus de staatssecretaris.
2.1.1. De vreemdeling is in 1992 in Angola gewond geraakt bij een mijnexplosie, hetgeen in 2006 heeft geleid tot amputatie van zijn linkeronderbeen. Op 23 januari 2008 heeft het BMA op verzoek van de staatssecretaris een advies over de gezondheidstoestand van de vreemdeling (hierna: het BMA-advies) opgesteld.
De staatssecretaris heeft de vreemdeling op 21 februari 2008 gehoord naar aanleiding van het door hem tegen het besluit van 3 mei 2005 gemaakte bezwaar. Uit het verslag van deze hoorzitting volgt, voor zover thans van belang, dat de vreemdeling toen heeft verklaard dat het na zijn operatie in 2006 een periode goed met hem ging, maar dat hij sinds enkele maanden weer stompproblemen en pijn heeft. Tijdens de hoorzitting heeft de voorzitter van de commissie de vreemdeling een termijn van vier weken gegund voor het overleggen van stukken over de afspraken die hij heeft gemaakt voor de behandeling van zijn huidige stompproblemen.
In het besluit van 15 april 2008 heeft de staatssecretaris overwogen dat de vreemdeling na de hoorzitting van 21 februari 2008 in de gelegenheid is gesteld binnen zes weken aanvullende stukken omtrent eventuele nieuwe medische omstandigheden over te leggen.
2.1.2. Volgens paragraaf B8/4.1 van de Vc 2000, voor zover thans van belang, dient een vreemdeling die (mede) op grond van medische omstandigheden stelt dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor toelating, deze stelling genoegzaam te staven met een medische verklaring, opgesteld door een behandelaar die in het register van Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg of het register van het Nederlands Instituut van Psychologen is ingeschreven. Met uitsluitend mededelingen van de vreemdeling zelf wordt geen genoegen genomen. Wijzigingen in de medische situatie van de vreemdeling die van belang kunnen zijn voor een te nemen beslissing, dienen door middel van een nieuwe medische verklaring door de vreemdeling kenbaar te worden gemaakt.
2.1.3. Gelet op het in overweging 2.1.2. vermelde beleid, diende de vreemdeling zijn verklaring tijdens de hoorzitting dat hij opnieuw stompproblemen had en daarvoor medische behandeling behoefde, met een medische verklaring te staven.
Indien als uitgangspunt wordt genomen dat de aan de vreemdeling tijdens de hoorzitting op 21 februari 2008 gestelde termijn voor het overleggen van een zodanige verklaring zes weken bedroeg, zoals in het besluit van 15 april 2008 is vermeld, eindigde deze termijn op 4 april 2008. Bij brief van die datum heeft de vreemdeling de staatssecretaris te kennen gegeven dat hij nog geen stukken over zijn medische situatie had ontvangen, maar dat hij die, zodra dat wel het geval was, zou toesturen. De vreemdeling heeft echter niet verzocht om verlenging van de hem gestelde termijn. Evenmin heeft hij gesteld dat sprake was van bijzondere omstandigheden die de overschrijding van die termijn verschoonbaar maakten.
In het besluit van 15 april 2008 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, de vreemdeling tegengeworpen dat hij op die dag nog immer geen stukken over zijn medische situatie had overgelegd en overwogen dat er daarom geen reden bestond aanvullende vragen aan het BMA te stellen. Tegen dit onderdeel van het besluit heeft de vreemdeling geen beroepsgrond gericht. Door te oordelen dat reeds tijdens de hoorzitting bleek dat sprake was van een gewijzigde medische situatie, zodat een nieuw BMA onderzoek noodzakelijk was, is de rechtbank daaraan ten onrechte voorbijgegaan.
De grief slaagt.
2.2. Het hoger beroep is reeds hierom kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De tweede grief behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 15 april 2008 van de staatssecretaris beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
2.3. Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van deze wet, worden afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd.
Ingevolge artikel 3.71, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv.
Ingevolge het vierde lid kan de staatssecretaris het eerste lid buiten toepassing laten, voor zover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2.4. In beroep heeft de vreemdeling onder meer aangevoerd dat uit het BMA-advies niet blijkt dat de medisch adviseur heeft beoordeeld of hij mantelzorg behoeft. Gelet op de aard van zijn medische klachten, de daarbij opgetreden complicaties en de omstandigheid dat hij niemand in Angola kent die hem mantelzorg kan verlenen, lag het op de weg van de medisch adviseur hem in persoon te onderzoeken. Omdat in het BMA-advies staat dat bij het staken van de tuberculosebehandeling een medische noodsituatie op korte termijn kan ontstaan, heeft de staatssecretaris ten onrechte nagelaten onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor mantelzorg. De overweging in het besluit van 15 april 2008 dat een verblijf van drie maanden in Angola voor de vreemdeling niet onoverkomelijk is, is in het licht van het BMA advies onbegrijpelijk, aldus de vreemdeling.
2.4.1. Volgens paragraaf B8/5 van de Vc 2000, voor zover thans van belang, kan de medisch adviseur vaststellen dat een bepaalde medische behandeling slechts kans van slagen heeft, indien de betrokken vreemdeling kan terugvallen op een zogenoemd 'mantelzorgnetwerk'. Indien de medisch adviseur te kennen geeft dat mantelzorg voor de betrokken vreemdeling noodzakelijk is, wordt de vreemdeling in de gelegenheid gesteld te kennen te geven of er al dan niet personen aanwezig zijn in het herkomstland, die in staat moeten worden geacht mantelzorg te verlenen. Voor zover een vreemdeling stelt dat voor hem in het herkomstland geen mantelzorgnetwerk aanwezig is, dient hij gegevens en bescheiden over te leggen waaruit dit blijkt. Aan niet (in voldoende mate) gestaafde dan wel speculatieve stellingen hieromtrent wordt geen betekenis toegekend. Evenmin rust op het bestuursorgaan de plicht om dergelijke stellingen te onderzoeken.
2.4.2. Dat de medisch adviseur in het BMA-advies niet te kennen heeft gegeven dat de vreemdeling niet afhankelijk is van mantelzorg, betekent op zichzelf niet dat hij niet heeft beoordeeld of dat het geval is. De vreemdeling heeft niet gestaafd dat er voor hem in Angola geen mantelzorgnetwerk beschikbaar is. Uit paragraaf B8/5 van de Vc 2000 volgt dat de staatssecretaris zelf geen onderzoek naar die stelling behoeft te doen. Met zijn klacht dat hij in persoon had dienen te worden onderzocht, gaat de vreemdeling eraan voorbij dat het aan de medisch adviseur is om te beoordelen of hij zonder de vreemdeling in persoon te onderzoeken over voldoende medische gegevens beschikt om een deugdelijk advies te kunnen uitbrengen. Nu deze beoordeling louter van medische aard is en de vreemdeling zijn stelling dat hij in persoon had dienen te worden onderzocht niet door middel van een medische verklaring of anderszins heeft gestaafd, kan niet door de vreemdelingenrechter worden beoordeeld of deze beoordeling juist is geweest. De niet gestaafde stelling van de vreemdeling dat hij van mantelzorg afhankelijk is, is daarom onvoldoende om aan de juistheid en volledigheid van het BMA-advies te kunnen afdoen.
De overweging in het besluit van 15 april 2008 dat de vreemdeling slechts voor een korte periode ter verkrijging van de mvv in Angola dient te verblijven, is blijkens de tekst van dat besluit aanvullend opgenomen en is niet dragend voor de conclusie dat niet is gebleken dat de vreemdeling afhankelijk is van mantelzorg.
De beroepsgrond faalt.
2.5. Voorts heeft de vreemdeling aangevoerd dat de staatssecretaris ten onrechte heeft overwogen dat zijn omstandigheden onvoldoende onderscheidend zijn voor een geslaagd beroep op artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000. Zijn stompproblemen zijn zodanig bijzonder dat in Nederland de specialistische kennis en vaardigheden voor een adequate behandeling daarvan ontbreken en hij door een Duitse specialist moest worden geopereerd. Bovendien kan zijn medische behandeling in Angola niet worden voortgezet, omdat de in het BMA advies genoemde privékliniek slechts toegankelijk is voor medewerkers van het diamantbedrijf 'Indina' en zeer welgestelde patiënten, terwijl hij geen inkomen heeft. Nu de in deze kliniek geboden behandeling voor hem derhalve niet effectief is, geeft het BMA-advies, gelet op de uitspraak van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (hierna: het CTG) van 4 september 2007 in zaak nr. 2006/147, blijk van een te enge opvatting over de omvang van de door het BMA aan hem te verlenen zorg. Het BMA heeft immers, zonder hem in persoon te onderzoeken, op grond van algemene informatie over de beschikbaarheid van medische zorg in Angola geconcludeerd dat behandeling van zijn gezondheidsproblemen aldaar mogelijk is, aldus de vreemdeling.
2.5.1. Volgens paragraaf B8/4.4 van de Vc 2000, voor zover thans van belang, worden omstandigheden die de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg in het herkomstland betreffen, niet betrokken bij het beoordelen van aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'medische behandeling'. Aan de omstandigheid dat de behandelmogelijkheden in het land waarheen de betrokken vreemdeling kan reizen door financiële omstandigheden worden beïnvloed, komt geen betekenis toe.
2.5.2. In de voormelde uitspraak van 4 september 2007 heeft het CTG, voor zover thans van belang, overwogen dat de BMA-arts die advies uitbrengt in verband met een te nemen beslissing op een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'medische behandeling', zich daarmee begeeft op het terrein van de individuele gezondheidszorg. De zorgvuldigheid die de BMA-arts jegens de aanvrager van de verblijfsvergunning uit dien hoofde verschuldigd is, brengt mee dat, indien in een individueel geval de gegevens in het dossier van de aanvrager de BMA-arts aanleiding geven tot gerede twijfel over de effectiviteit voor de aanvrager van de in het algemeen verkrijgbare behandeling of te leveren zorg in het land van herkomst, althans van verwijdering, de BMA-arts daarvan melding moet maken in zijn rapportage. Een BMA-arts die volstaat met zich aan de hand van de ter beschikking staande gegevens in het algemeen uit te laten over de beschikbaarheid van de zorg in het land van terugkeer, althans van verwijdering, geeft blijk van een te enge opvatting over de omvang van de door hem aan de aanvrager te verlenen zorg, aldus het CTG.
2.5.3. Voor zover de vreemdeling betoogt dat de aard van zijn medische problemen dusdanig bijzonder is dat de staatssecretaris niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat deze onvoldoende onderscheidend zijn voor een geslaagd beroep op artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000, faalt zijn betoog. De aard van de medische problemen van de vreemdeling is reeds bij het door de staatssecretaris aan het besluit van 15 april 2008 ten grondslag gelegde BMA-advies betrokken. Uit dat advies volgt dat deze problemen er niet aan in de weg staan dat de vreemdeling naar Angola kan reizen om een mvv aan te vragen.
Daargelaten dat de vreemdeling niet heeft gestaafd dat de in het BMA-advies genoemde privékliniek slechts toegankelijk is voor medewerkers van het bedrijf 'Indina' en hij een behandeling in die kliniek niet kan bekostigen, zijn dit omstandigheden die de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg in Angola betreffen en die, gelet op paragraaf B8/4.4 van de Vc 2000, niet bij de beoordeling kunnen worden betrokken.
Uit de voormelde uitspraak van het CTG kan niet worden afgeleid dat de effectiviteit van de in het algemeen verkrijgbare behandeling of te leveren zorg in het land van herkomst dan wel verwijdering, ook de feitelijke toegankelijkheid van die behandeling of zorg omvat. Nu de vreemdeling aan zijn betoog dat het BMA-advies blijk geeft van een te enge opvatting over de omvang van de aan hem te verlenen zorg, slechts omstandigheden ten grondslag heeft gelegd die zien op de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg in Angola, kan dit betoog derhalve evenmin slagen.
De beroepsgrond faalt.
2.6. Gelet op de overwegingen 2.4.2. en 2.5.3. zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 15 april 2008 van de staatssecretaris ongegrond verklaren.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 19 september 2008 in zaak nr. 08/16618;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. T.M.A. Claessens, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Van de Kolk
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2009
347-551.
Verzonden: 6 april 2009
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak