ECLI:NL:RVS:2009:BI1548

Raad van State

Datum uitspraak
8 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200901448/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • H. Troostwijk
  • R. van der Spoel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vreemdelingenbewaring en voortvarendheid van overdracht aan Duitse autoriteiten

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, die op 20 februari 2009 de opheffing van de maatregel van vreemdelingenbewaring had bevolen. De vreemdeling was op 1 februari 2009 in bewaring gesteld en op 11 februari 2009 had de staatssecretaris een claimakkoord ontvangen van de Duitse autoriteiten. De staatssecretaris stelde dat hij voldoende voortvarend had gehandeld in de periode tussen het claimakkoord en de feitelijke overdracht op 18 februari 2009. De rechtbank had echter geoordeeld dat de staatssecretaris niet voldoende voortvarend had gehandeld, wat leidde tot het hoger beroep.

De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris inderdaad voldoende voortvarend had gehandeld. De staatssecretaris had een overzicht gegeven van de noodzakelijke handelingen die verricht moesten worden na ontvangst van het claimakkoord, waaronder het regelen van vervoer en het informeren van de Duitse autoriteiten. De Raad van State concludeerde dat de staatssecretaris, door de overdracht binnen vijf werkdagen na ontvangst van het claimakkoord te realiseren, blijk had gegeven van gepaste voortvarendheid. De grief van de staatssecretaris slaagde, en de Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond.

De beslissing van de Raad van State benadrukt het belang van een ordelijke afwikkeling van de overdracht van vreemdelingen en de afhankelijkheid van de staatssecretaris van de eisen van andere EU-lidstaten. De Raad van State wees ook het verzoek om schadevergoeding af en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200901448/1/V3.
Datum uitspraak: 8 april 2009
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 20 februari 2009 in zaak nr. 09/3310 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 februari 2009 is [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 20 februari 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 18 februari 2009 bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 27 februari 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In de eerste grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de periode tussen het claimakkoord van 11 februari 2009 en de geplande overdracht aan de Duitse autoriteiten op 18 februari 2009 van onvoldoende voortvarend handelen van de staatssecretaris getuigt, dat, nu de vreemdeling over land kan worden overgedragen aan een aangrenzend land, niet valt in te zien dat sinds het claimakkoord zeven dagen nodig zijn geweest voor de overdracht en dat niet is gebleken dat de staatssecretaris heeft onderzocht of een eerdere overdracht mogelijk was.
Daartoe betoogt de staatssecretaris, samengevat weergegeven, het volgende. De rechtbank heeft, door aldus te overwegen, niet onderkend dat het niet mogelijk was de vreemdeling eerder over te dragen. Omdat bij de overdracht van een vreemdeling aan een andere lidstaat van de Europese Unie (hierna: de EU), afgezien van organisaties als vlieg- en vervoersmaatschappijen, verschillende overheidsorganen betrokken zijn, is het noodzakelijk een vooraf vastgestelde uitvoeringsprocedure te volgen. Bij deze procedure wordt ernaar gestreefd de overdracht van een vreemdeling binnen veertien werkdagen na ontvangst van een claimakkoord af te ronden, waarbij eventuele bijzonderheden deze termijn kunnen verlengen. Die procedure is niet onredelijk. De vreemdeling is zeven dagen na de ontvangst van het claimakkoord overgedragen. Dat is eerder dan gebruikelijk. Van het onbenut laten van een eerdere concrete uitzettingsmogelijkheid is geen sprake. De rechtbank had dan ook dienen te oordelen dat hij voldoende voortvarend heeft gehandeld, aldus de staatssecretaris.
2.1.1. De vreemdeling is op 1 februari 2009 in bewaring gesteld. Op woensdag 11 februari 2009 hebben de Duitse autoriteiten het verzoek haar terug te nemen ingewilligd. De volgende dag is zij overgeplaatst naar Uitzetcentrum Zestienhoven. Op woensdag 18 februari 2009 is de bewaring van de vreemdeling opgeheven en is zij aan de Duitse autoriteiten overgedragen.
2.1.2. Niet in geschil is dat de staatssecretaris tot de ontvangst van het claimakkoord op 11 februari 2009 voldoende voortvarend aan de overdracht van de vreemdeling heeft gewerkt. In het hoger-beroepschrift heeft de staatssecretaris een overzicht gegeven van de handelingen die in het algemeen worden verricht in de periode tussen de ontvangst van een claimakkoord van de autoriteiten van een andere EU-lidstaat en de feitelijke overdracht van de desbetreffende vreemdeling aan die lidstaat. Volgens dat overzicht, voor zover thans van belang, diende de staatssecretaris in het geval van de vreemdeling na ontvangst van het claimakkoord te onderzoeken of van dit akkoord gebruik kon worden gemaakt, het vervoer van de vreemdeling te regelen, de Duitse autoriteiten ten minste drie werkdagen vóór de datum van de feitelijke overdracht daarvan op de hoogte te stellen en de grensbrigade van de Koninklijke Marechaussee en het Gemeenschappelijk Grens Coördinatiecentrum te Goch in Duitsland te informeren.
Voor het oordeel dat met voornoemde handelingen, bezien in het licht van het belang bij een ordelijke afwikkeling van de overdracht, geen redelijk doel is gediend dan wel deze geen reële betekenis hebben, bestaat geen grond. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat de staatssecretaris bij de realisering van de overdracht mede afhankelijk is van de ter zake daarvan door de desbetreffende andere EU-lidstaat gestelde eisen. Bovendien heeft de staatssecretaris, door te bewerkstelligen dat de feitelijke overdracht van de vreemdeling binnen vijf werkdagen na de ontvangst van het claimakkoord kon plaatsvinden, er blijk van gegeven dat bij de toepassing van het voor de effectuering van overdrachten gehanteerde protocol tevens rekening is gehouden met de concrete omstandigheden die zich in dit geval voordeden. De staatssecretaris heeft dan ook, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, de overdracht van de vreemdeling met gepaste voortvarendheid ter hand genomen.
De grief slaagt.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen overigens in het hoger-beroepschrift is aangevoerd, behoeft geen bespreking.
2.3. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 1 februari 2009 van de staatssecretaris alsnog ongegrond verklaren. Aan de in deze uitspraak niet besproken bij de rechtbank voorgedragen beroepsgrond komt de Afdeling niet toe. Over die grond is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die grond, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop deze betrekking heeft, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgrond valt thans dientengevolge buiten het geding. Er is geen grond voor schadevergoeding.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 20 februari 2009 in zaak nr. 09/3310;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Van de Kolk
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2009
347-551.
Verzonden: 8 april 2009
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak