200901497/1/V3.
Datum uitspraak: 15 april 2009
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 26 februari 2009 in zaak nr. 09/3703 in het geding tussen:
de staatssecretaris van Justitie.
Bij besluit van 3 februari 2009 is [appellante] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 26 februari 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, (hierna: de rechtbank) het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 2 maart 2009, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft zij daarbij de Afdeling verzocht haar schadevergoeding toe te kennen. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 april 2009, waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. Uzumcu, advocaat te Den Haag, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. D. Kuiper, ambtenaar bij het Ministerie van Justitie, zijn verschenen.
2.1. In grief 3 klaagt de vreemdeling dat de rechtbank, door slechts te overwegen dat zij niet bevoegd is te oordelen over het al dan niet passend zijn van het regime van de inrichting, ten onrechte hetgeen in beroep is aangevoerd niet tevens heeft aangemerkt als een beroep op de detentieongeschiktheid van de vreemdeling. Daartoe voert zij, samengevat weergegeven en voor zover thans van belang, aan dat de rechtbank aldus heeft miskend dat het detentiecentrum waar zij verblijft niet geschikt en ingericht is voor de inbewaringstelling van blinde personen en derhalve niet de voor die personen noodzakelijke zorg en faciliteiten kan bieden, op grond waarvan moet worden geoordeeld dat zij detentieongeschikt is.
2.1.1. De in de grief vervatte klacht dat de rechtbank de beroepsgrond te beperkt heeft opgevat, is terecht voorgedragen, maar de grief kan, gelet op het volgende, niet tot vernietiging leiden.
Ter zitting bij de Afdeling heeft de staatssecretaris toegelicht dat hij telefonisch contact heeft gehad met de plaatsvervangend directeur van het detentiecentrum waar de vreemdeling verblijft en dat deze onder meer heeft verklaard dat hem niet is gebleken dat de vreemdeling in algemene zin detentieongeschikt is, dat zij geen (stressbeperkende) medicatie gebruikt, dat zij inmiddels participeert in het dagprogramma en dat aan haar situatie extra aandacht wordt geschonken in die zin dat zij steun ondervindt van zowel haar medegedetineerden als van de detentiebegeleiding en dat zij dagelijks wordt bezocht door de medische dienst.
In het licht van deze, ter zitting bij de Afdeling onbestreden, omstandigheden en bij gebreke van enige medische contra-expertise bestaat geen grond voor het oordeel dat de vreemdeling niet detentiegeschikt is, zodat het aldus aangevoerde geen grond biedt voor het oordeel dat de bewaring in redelijkheid niet gerechtvaardigd kan worden geacht.
2.2. Hetgeen de vreemdeling in de overige grieven heeft aangevoerd, kan evenmin tot vernietiging leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, met dat oordeel volstaan.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust.
2.4. Het verzoek om schadevergoeding dient reeds hierom te worden afgewezen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Van Roosmalen
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2009
53-562.
Verzonden: 15 april 2009
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak