ECLI:NL:RVS:2009:BI1104

Raad van State

Datum uitspraak
15 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200805538/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Buitengebied Dinxperlo 2007 door college van gedeputeerde staten van Gelderland

Op 15 april 2009 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in de zaak betreffende de goedkeuring van het bestemmingsplan "Buitengebied Dinxperlo 2007" door het college van gedeputeerde staten van Gelderland. Het college had op 13 juni 2008 besloten om goedkeuring te verlenen aan het bestemmingsplan dat door de raad van de gemeente Aalten was vastgesteld. Tegen dit besluit hebben twee appellanten beroep ingesteld. Appellant sub 1 heeft geen zienswijze ingediend tegen het ontwerp van het plan en werd daarom niet-ontvankelijk verklaard. De Raad overwoog dat het indienen van zienswijzen essentieel is voor de mogelijkheid om beroep in te stellen. Appellant sub 2 voerde aan dat de uitbreidingsmogelijkheden voor zijn bedrijf aanzienlijk waren beperkt, wat hij als buitenproportioneel beschouwde. De Raad van State oordeelde dat het college zich terecht had gebaseerd op het provinciale beleid en dat de uitbreidingsmogelijkheden in overeenstemming waren met de geldende regelgeving. De Raad concludeerde dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten dat het plan niet in strijd was met een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van appellant sub 2 werd ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van zienswijzen en de rol van provinciaal beleid bij bestemmingsplannen.

Uitspraak

200805538/1.
Datum uitspraak: 15 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 juni 2008, nummer 2007-022911, heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Aalten (hierna: de raad) bij besluit van 20 november 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied Dinxperlo 2007".
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 1]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 juli 2008, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 juli 2008, beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de raad van Aalten een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 maart 2009, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2] en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Pol, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door ing. I.J. van der Hoogte, ambtenaar in dienst van de gemeente.
2. Overwegingen
Het beroep van [appellant sub 1]
2.1. [appellant sub 1] heeft geen zienswijze tegen het ontwerp van het plan bij de raad naar voren gebracht.
Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, aanhef en onder d, en 56, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 27 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot goedkeuring van het college door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze bij de raad naar voren heeft gebracht.
Dit is slechts anders voor zover de raad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, dan wel indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Geen van deze omstandigheden doet zich voor.
Geen rechtvaardiging is gelegen in het betoog van [appellant sub 1] dat een burger er niet op bedacht hoeft te zijn dat het gemeentebestuur bij de voorbereiding en vaststelling van het bestemmingsplan fouten maakt met betrekking tot kadastrale gegevens van gronden. De in de wet opgenomen mogelijkheid om zienswijzen in te dienen sterkt ertoe ieder in de gelegenheid te stellen zijn belangen, waaronder het belang dat op de plankaart feitelijk correcte gegevens zijn opgenomen, zo goed mogelijk te waarborgen.
Het niet indienen van een zienswijze door [appellant sub 1] wordt evenmin gerechtvaardigd door de omstandigheid dat het perceel van [appellant sub 1] in de uiterste hoek van het plan is gelegen en dat het gemeentebestuur gelijktijdig met de procedure voor het voorliggende bestemmingsplan bezig was met voorbereidingen voor de totstandkoming van een bestemmingsplan voor de gronden die in de onmiddellijke omgeving liggen van de gronden van [appellant sub 1]. Hierbij heeft de Afdeling in aanmerking genomen dat de procedure voor de voorbereiding en vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan de wettelijke vereisten, onder meer die ten aanzien van terinzagelegging en openbare kennisgeving.
Het beroep is dan ook niet-ontvankelijk.
Het beroep van [appellant sub 2]
2.2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.3. [appellant sub 2] heeft bezwaren tegen het besluit van het college met betrekking tot het plan voor zover het de mogelijkheden betreft tot uitbreiding van de bedrijfsbebouwing op het perceel [locatie] te [plaats]. Hij voert daartoe aan dat de uitbreidingsmogelijkheden ingevolge het voorgaande bestemmingsplan van 320 m2 thans aanzienlijk worden beperkt en wel tot circa 50 m2. [appellant sub 2] acht deze beperking van uitbreidingsmogelijkheden niet alleen buitenproportioneel, maar ook belemmerend voor de bedrijfsvoering in de toekomst. [appellant sub 2] voert in dit verband aan dat volgens de nota "Functies zoeken plaatsen zoeken functies" van 19 mei 2006 (hierna: de nota) de categorie 'gebiedsgebonden functies' juist ruimte moet worden geboden voor economische groei. [appellant sub 2] betoogt dat deze beperking ook financiële gevolgen heeft voor de waarde van het bedrijf.
2.4. Het college overweegt dat in de voormelde nota onder meer beleid is opgenomen voor bestaande niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied. Deze regionale beleidsinvulling is na een door het college gevolgde afwijkingsprocedure in de plaats getreden van het generieke beleid voor uitbreiding van niet-agrarische bedrijvigheid en is daarmee streekplanbeleid geworden. Het college stelt zich derhalve op het standpunt dat voormelde nota dient als provinciaal toetsingskader voor bestemmingsplannen in de Achterhoek. Het college overweegt verder dat het bedrijf van [appellant sub 2] in meer dan twintig jaar kennelijk geen behoefte heeft gehad om van de uitbreidingsmogelijkheden in het vorige bestemmingsplan gebruik te maken. Het college onderschrijft daarom het uitgangspunt van het gemeentebestuur om bij uitbreidingsmogelijkheden uit te gaan van de aanwezige bedrijfsbebouwing. Op het bedrijfsperceel is thans 120 m2 bedrijfsbebouwing aanwezig.
2.5. Niet in geschil is dat het bedrijf, dat is gevestigd op het perceel [locatie], een agrarisch hulpbedrijf betreft, dat volgens de voormelde nota bij recht met 20% mag uitbreiden en met vrijstelling 10%. Daarnaast mag het bedrijf met 15% uitbreiden door middel van een wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
2.6. Volgens de toelichting op het plan zijn de aanwezige bedrijven in het buitengebied op maat bestemd. In bijlage 2 van de voorschriften, waarnaar in artikel 15 van de planvoorschriften wordt verwezen, is een lijst opgenomen met alle bedrijfslocaties, waarbij de aard van de bedrijvigheid en de mogelijkheden om de bestaande bedrijfsbebouwing uit te breiden zijn aangegeven. Het bedrijf op het perceel [locatie] waarop bebouwing aanwezig is met een oppervlakte van 120 m2, mag bij recht uitbreiden tot 144 m2 en met vrijstelling krachtens artikel 15.3 van de planvoorschriften tot 158 m2. Daarnaast kan volgens het besluit van het college krachtens artikel 15.4 van de planvoorschriften met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid op basis van artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening de mogelijkheid worden geboden om uit te breiden tot 166 m2. Ter zitting is gebleken dat [appellant sub 2] thans geen concrete plannen voor uitbreiding van zijn bedrijf ter plaatse heeft.
2.7. De Afdeling overweegt dat het college bij de toetsing van het plan aansluiting heeft gezocht bij het ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geldende provinciale ruimtelijke beleid, zoals in de voormelde nota is neergelegd. Het college heeft het plan terecht in overeenstemming geacht met het uitgangspunt van het provinciale beleid om de uitbreidingsmogelijkheden voor bestaande bedrijven te beperken. De in het plan voorziene uitbreidingsmogelijkheden voldoen aan het beleid overeenkomstig de nota zoals hiervoor is geformuleerd onder 2.4 en 2.5. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat het college in dit geval ruimere uitbreidingsmogelijkheden dan evenbedoelde mogelijk had moeten maken. Anders dan het college heeft gesteld, heeft [appellant sub 2] in de afgelopen jaren weliswaar in beperkte mate de uitbreidingsmogelijkheden benut, maar ter zitting is niet gebleken dat concrete bouwplannen bestaan, die ten gevolge van het plan geen doorgang kunnen vinden. Aan het feit dat het voorgaande bestemmingsplan meer uitbreidingsmogelijkheden bood, behoefde het college daarom geen doorslaggevende betekenis toe te kennen.
Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van het perceel [locatie] betreft, bestaat geen grond voor het oordeel dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat het college in redelijkheid bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
2.8. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op het bestreden onderdeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellanten sub 1] niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 2] ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Kooijman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2009
177-602.