200805927/1.
Datum uitspraak: 15 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Graafstroom,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 4 juli 2008 in zaak
nr. 07/549 in het geding tussen:
[wederpartij] en anderen,
het college van burgemeester en wethouders van Graafstroom.
Bij besluit van 20 maart 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Graafstroom (hierna: het college) vrijstelling verleend ten behoeve van het realiseren van een ontsluitingsweg ten oosten van het Koekoekspad en ten westen van de Zeemansweg te Bleskensgraaf.
Bij uitspraak van 4 juli 2008, verzonden op 7 juli 2008, heeft de rechtbank Dordrecht (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 20 maart 2007 vernietigd en bepaald dat het college met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit neemt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 augustus 2008, hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] en anderen hebben een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 maart 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr. P. Hugense en drs C. Stuij, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, en [wederpartij] en anderen, bijgestaan door mr. J.R. van Manen, advocaat te Sliedrecht, zijn verschenen.
2.1. Het college betoogt dat de uitspraak van de rechtbank op gespannen voet staat met de uitspraak van de Afdeling van 19 maart 2008 in zaak nr. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?zoeken_veld=200705328/1&verdict_id=23079&utm_id=1&utm_source=Zoeken_in_uitspraken&utm_campaign=uitspraken&utm_medium=internet&utm_content=200705328/1&utm_term=200705328/1">200705328/1</a>. Die uitspraak ziet op de aan het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland verleende goedkeuring aan het "Wijzigingsplan verplaatsing volkstuinen Bleskensgraaf". Volgens het college heeft de Afdeling in die zaak al een algemene uitspraak over de toelaatbaarheid van de ontsluitingsweg gedaan.
2.1.1. In de genoemde uitspraak heeft de Afdeling, voor zover hier van belang, het volgende overwogen.
"[wederpartij] en anderen voeren aan dat het college, door het wijzigingsplan goed te keuren, heeft miskend dat daarin voorziene volkstuinen niet kunnen worden verwezenlijkt, omdat de daarvoor benodigde ontsluitingsweg niet kan worden aangelegd, nu die uitsluitend mag worden aangelegd binnen de bebouwingscontour, bedoeld in het Streekplan Zuid-Holland Oost (hierna: het streekplan), die onjuist is vastgesteld en de gronden, waarop de aanleg van de ontsluitingsweg is voorzien, geen deel uitmaken van de juiste bebouwingscontour.
De beroepsgrond faalt. Wegen maken deel uit van, zowel het stedelijk, als het landelijk gebied en kunnen daarom niet worden aangemerkt als verstedelijking, als bedoeld in het streekplan. De situering van de bebouwingscontour, daargelaten of die in het streekplan juist is vastgesteld, heeft daarom voor de toelaatbaarheid van de ontsluitingsweg niet de betekenis die [wederpartij] en anderen daaraan gehecht willen zien. Hetgeen zij hebben aangevoerd biedt derhalve geen grond om hen te volgen in het betoog dat het college, door het plan goed te keuren, heeft miskend dat het plan niet binnen de planperiode kan worden verwezenlijkt."
2.1.2. Uit deze overwegingen volgt slechts dat in de bebouwingscontour geen beletsel is gelegen de ontsluitingsweg aan te leggen en dat derhalve de situering van die contour in dit opzicht niet van betekenis is. Een algemeen oordeel dat de ontsluitingsweg kan worden aangelegd, is daarmee niet gegeven.
2.2. Voorts betoogt het college dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat het besluit van 20 maart 2007 een deugdelijke motivering ontbeert omdat onvoldoende inzichtelijk is gemaakt van welke voorschriften van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Dorpskern Bleskensgraaf" (hierna: het bestemmingsplan) met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling is verleend.
2.2.1. Uit de bij de rechtbank overgelegde plankaart, waarop de te realiseren ontsluitingsweg is ingetekend, bezien in samenhang met de bij het bestemmingsplan behorende legenda, blijkt voldoende duidelijk dat de ontsluitingsweg is voorzien op gronden met de bestemmingen "Agrarische doeleinden zonder gebouwen (A(z))", "Verkeersdoeleinden", "Groenvoorziening" en "Nieuw woongebied". Blijkens de tot het bestemmingsplan behorende voorschriften laten de bestemmingen "Agrarische doeleinden zonder gebouwen (A(z))" en "Groenvoorziening" de aanleg van een ontsluitingsweg niet toe. Dit blijkt eveneens uit de aan het besluit van 20 maart 2007 ten grondslag gelegde ruimtelijke onderbouwing. Hoewel in dat besluit een uitdrukkelijke verwijzing naar de desbetreffende bestemmingsplanvoorschriften ontbreekt, is op deze wijze voldoende inzichtelijk gemaakt van welke bepalingen vrijstelling is verleend. De rechtbank is ten onrechte tot een andere conclusie gekomen.
Het betoog is terecht voorgedragen, maar leidt, gelet op het hiernavolgende, niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.3. Het college betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat het besluit van 20 maart 2007 niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en genomen, omdat de noodzaak van de aanleg van de weg onvoldoende is onderbouwd.
Het college heeft daartoe aangevoerd dat de te realiseren weg bedoeld is voor ontsluiting van een volkstuinencomplex, het agrarisch bedrijf van de heer Korevaar, de boerderij van Stichting Boerderij Gijbeland, waarin onder meer kinderopvang is gesitueerd en de nog te realiseren nieuwbouwwoningen van Dorp-Oost. Tevens zal de weg de verkeershinder in de kern van Bleskensgraaf doen afnemen.
2.3.1. Aan de hand van ter zitting getoonde kaarten is gebleken dat het de bedoeling is dat het verkeer uit de kern van Bleskensgraaf omrijdt om via de geprojecteerde ontsluitingsweg de enige brug in de kern over de Graafstroom te bereiken en zo het dorp te verlaten in de richting van de N214 en andersom. Weliswaar heeft het college gesteld dat een verkeersmaatregel zal worden getroffen die het verkeer ertoe dwingt de route langs de ontsluitingsweg te volgen, maar onvoldoende zeker is of die maatregel daadwerkelijk tot stand komt. Met het verkeerskundig onderzoek dat het college naar aanleiding van de aangevallen uitspraak heef laten verrichten, kan geen rekening worden gehouden. De resultaten van dat onderzoek, wat daar verder van zij, maken geen deel uit van de ruimtelijke onderbouwing die het college aan de verleende vrijstelling ten grondslag heeft gelegd en vallen, gezien de inhoud van het desbetreffende rapport, evenmin aan te merken als een nadere toelichting op het gestelde in die onderbouwing.
Het betoog van het college slaagt derhalve niet. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het besluit van 20 maart 2007 niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en genomen en bovendien een deugdelijke motivering ontbeert.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het in verband met het onder 2.2.1 overwogene met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd. Het college dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verstaat dat de secretaris van de Raad van State van de gemeente Graafstroom griffierecht ten bedrage van € 433,00 (zegge: vierhonderddrieëndertig euro) heft.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. S.F.M. Wortmann, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Lodder
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2009