200900192/2/H3.
Datum uitspraak: 10 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 23 december 2008 in zaak nr. 08/627 in het geding tussen:
de burgemeester van Enschede.
Bij besluit van 9 april 2008 heeft de burgemeester van Enschede (hierna: de burgemeester) geweigerd [verzoeker] een exploitatievergunning te verlenen ten behoeve van een seksinrichting aan de [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 19 juni 2008 heeft de burgemeester het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 december 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 januari 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 26 januari 2009.
Voorts heeft [verzoeker] bij brief van 13 maart 2009 de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 april 2009, waar [verzoeker] in persoon, bijgestaan door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Deventer, en de burgemeester, vertegenwoordigd door J.M.P. Duininck en bijgestaan door A.P. Brinkmann, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Ingevolge artikel 3.2.1, eerste lid, van de Algemene Plaatselijk Verordening (hierna: de APV) is het verboden een seksinrichting respectievelijk escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van de burgemeester respectievelijk het college.
Ingevolge artikel 3.3.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de APV wordt de vergunning geweigerd indien de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening.
Ingevolge artikel 3.3.2, tweede lid, aanhef en onder c, van de APV kan de vergunning worden geweigerd in het belang van het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- winkel-, werk- of leefklimaat.
2.3. Volgens het derde criterium van paragraaf 5.2 van de door de gemeenteraad vastgestelde nota Planologisch prostitutiebeleid in Enschede (hierna: de nota) mogen binnen een loopafstand van 100 meter van de plaats waar de vestiging van het prostitutiebedrijf is beoogd geen scholen, peuterspeelzalen, crèches of religieuze gebouwen aanwezig of gepland zijn.
2.4. De burgemeester heeft aan de in bezwaar gehandhaafde weigering ten grondslag gelegd dat de aanvraag niet voldoet aan paragraaf 5.2 van de nota. In het besluit van 19 juni 2008 heeft de burgemeester daaraan toegevoegd dat ondanks de naam van de nota de weigering los staat van de bestemming van het perceel.
2.5. De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was de exploitatievergunning te weigeren op grond van artikel 3.3.2, tweede lid, aanhef en onder c, van de APV omdat zich binnen een afstand van 100 meter van de seksinrichting een school bevindt.
2.6. [verzoeker] wil met het verzoek bereiken dat hem wordt toegestaan alvast met de exploitatie van de seksinrichting te beginnen, alvorens op het hoger beroep is beslist. Hij betoogt dat hij spoedeisend belang heeft omdat het slecht gaat met zijn bedrijf in systeemplafonds en hij dringend andere inkomsten nodig heeft.
Wat de inhoud van de zaak betreft betoogt hij dat, zakelijk weergegeven, het perceel [locatie] in het bestemmingsplan Getfert-Perik-Hogeland Noord een specifieke bestemming als nachtclub/sexinrichting heeft gekregen en dat de burgemeester de exploitatievergunning om planologische redenen heeft geweigerd hetgeen zich niet verdraagt met deze expliciete bestemming.
2.7. De voorzitter laat in verband met het navolgende in het midden of [verzoeker] wel voldoende spoedeisend belang heeft.
2.7.1. Een verstrekkende voorlopige voorziening als waarom [verzoeker] heeft verzocht komt slechts voor inwilliging in aanmerking indien het evident is dat de gevraagde vergunning niet had mogen worden geweigerd. In de onderhavige zaak is dat niet het geval, waartoe als volgt wordt overwogen.
2.7.2. Ter zitting is vastgesteld dat de nota geen beleidsregel is, omdat deze door de gemeenteraad is vastgesteld, maar dat de burgemeester deze nota als vaste gedragslijn hanteert ter invulling van de hem toekomende beoordelingsruimte bij de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 3.3.2, tweede lid, aanhef en onder c, van de APV. De in het derde criterium van paragraaf 5.2 opgenomen afstandseis van 100 meter betreft volgens de burgemeester mede een openbare orde aspect. De voorzitter acht deze wijze van invulling van de beoordelingsruimte niet op voorhand kennelijk onredelijk.
Het feit dat de aanvraag geen strijd oplevert met het bestemmingsplan laat onverlet dat deze ook aan de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 3.2.2, tweede lid, aanhef en onder c, van de APV dient te worden getoetst.
Ter zitting heeft de burgemeester zich op het standpunt gesteld dat hij geen goede redenen aanwezig acht om ten behoeve van [verzoeker] van de door hem gehanteerde gedragslijn af te wijken. Daarbij heeft hij in aanmerking genomen dat [verzoeker] een nieuwe exploitant is, zodat er geen bestaande rechten in het geding zijn. Vooralsnog bestaat geen grond voor het oordeel dat de burgemeester zich niet op dat standpunt heeft mogen stellen.
2.8. Gelet op het voorgaande en op de betrokken belangen bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Graat
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2009