200805810/1/H1.
Datum uitspraak: 15 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te [plaats], en anderen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 19 juni 2008 in zaak nr. 07/2663 in het geding tussen:
[appellant sub 2A] en anderen
het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland.
Bij besluit van 4 mei 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland (hierna: het college) aan de gemeente Smallingerland vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het geheel vernieuwen van drie bruggen op het traject Polderhoofdkanaal in de gemeente Smallingerland.
Bij besluit van 12 september 2007 heeft het college de daartegen gemaakte bezwaren, voor zover thans van belang, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 juni 2008, verzonden op 20 juni 2008, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant sub 2A] en anderen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 12 september 2007 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 juli 2008, en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en anderen (hierna: [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 juli 2008, hoger beroep ingesteld. Het college heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 26 augustus 2008. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] hebben hun hoger beroep aangevuld bij brief van 27 augustus 2008.
[appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en het college hebben een verweerschrift ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 maart 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr. J. Boersma en H. Roossien, ambtenaren in dienst van de gemeente, en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] zijn verschenen.
Voorts is ter zitting de gemeente Smallingerland, vertegenwoordigd door mr. J. Boersma en H. Roossien voornoemd, als belanghebbende verschenen.
2.1. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied". Teneinde het bouwplan mogelijk te maken heeft het college bij besluit van 4 mei 2007 met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling verleend.
2.2. De vrijstelling heeft het college gebaseerd op categorie B1, onder k, van de lijst van gevallen als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO van het college van gedeputeerde staten van Fryslân van 18 november 2005, gepubliceerd in het Provinciaal blad van Fryslân, nr. 2006/20 (hierna: de provinciale lijst). Ingevolge de provinciale lijst mag alleen van de aangewezen vrijstellingen gebruik worden gemaakt, indien, voor zover thans van belang, het project in overeenstemming is met relevante wetgeving, alsmede daarmee samenhangende onderzoeks- en motiveringsverplichtingen op het gebied van de ruimtelijke ordening en de omgevingsaspecten, zoals geluidhinder, ecologie, bodem en archeologie, water(toets), luchtkwaliteit en externe veiligheid.
2.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] ingestelde beroep tegen het besluit op bezwaar van 12 september 2007, waarbij het door [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 4 mei 2007 ongegrond is verklaard, gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college onvoldoende onderzoek gedaan naar de ecologische gevolgen van het bouwplan, zodat niet voldaan is aan voormelde voorwaarde voor toepassing van de onder categorie B1, onder k, van de provinciale lijst aangewezen vrijstelling. Het hoger beroep van het college richt zich tegen dit oordeel van de rechtbank.
2.4. Bij besluit van 29 oktober 2008 heeft het college opnieuw beslist op het door [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 4 mei 2007, dit bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 4 mei 2007 ingetrokken. Zoals volgt uit het besluit van 29 oktober 2008 en de toelichting van het college ter zitting, ligt aan deze intrekking ten grondslag dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden bij uitspraak van 17 oktober 2007 de bij besluit van 20 september 2007 door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit verleende ontheffing als bedoeld in de Flora- en faunawet voor het bevaarbaar maken en het bevaren van het Polderhoofdkanaal heeft geschorst. Als gevolg van deze schorsing werd ten tijde van het besluit van 29 oktober 2008 volgens het college niet voldaan aan voormelde voorwaarde voor toepassing van de onder categorie B1, onder k, van de provinciale lijst aangewezen vrijstelling en was het college niet bevoegd om met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling te verlenen.
2.5. Gezien het besluit op bezwaar van 29 oktober 2008 heeft het college geen procesbelang meer bij een oordeel van de Afdeling over de juistheid van de aangevallen uitspraak. Dat oordeel, hoe dat ook luidt, kan immers niet leiden tot een herleving van de bij besluit van 4 mei 2007 verleende vrijstelling en bouwvergunning, nu deze bij besluit van 29 oktober 2008 onvoorwaardelijk zijn ingetrokken en laatstgenoemd besluit niet ter beoordeling aan de Afdeling voorligt. Gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in verband met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, wordt het hoger beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] immers niet geacht mede een beroep tegen het besluit van 29 oktober 2008 in te houden, nu bij dit besluit geheel aan hun bezwaren tegemoet is gekomen.
2.6. Nu de verleende vrijstelling en bouwvergunning bij besluit van 29 oktober 2008 zijn ingetrokken, hebben [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] evenmin procesbelang meer bij een oordeel van de Afdeling over de door hen aangevoerde beroepsgronden tegen de aangevallen uitspraak. Dat oordeel, hoe dat ook luidt, kan immers voor [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] niet leiden tot een ander door hen gewenst resultaat dan reeds is bereikt met de intrekking van de vrijstelling en bouwvergunning.
2.7. De hoger beroepen van het college en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] zijn niet-ontvankelijk.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de hoger beroepen niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Graaff-Haasnoot
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2009