200805627/1.
Datum uitspraak: 15 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 11 juni 2008 in zaak nr. 07/1996 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Zwolle.
Bij besluit van 4 april 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zwolle (hierna: het college) een lichte bouwvergunning verleend aan [vergunninghouder] voor het gedeeltelijk vergroten van een woning op het perceel [locatie] te Zwolle.
Bij besluit van 25 september 2007 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het vergroten van een woning op het perceel.
Bij uitspraak van 11 juni 2008, verzonden op 16 juni 2008, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 juli 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 11 augustus 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen verzonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 maart 2009, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door A.W. voor 't Hekke, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord H.J.B. Zwarthoff als gemachtigde van [vergunninghouder].
2.1. Het bouwplan betreft de oprichting van een aanbouw aan de achterzijde van de woning van [vergunninghouder]. Ten behoeve van de realisering van de aanbouw voorziet het bouwplan in verwijdering van de op de erfgrens staande tuinmuur. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Uitwerkingsplan Stadshagen Deelplan 1". Om realisering van de bouw mogelijk te maken heeft het college hiervoor vrijstelling verleend met toepassing van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 20, eerste lid, aanhef, en onderdeel a, onder 1, van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening.
2.2. Op 30 augustus 2007 heeft [vergunninghouder] gewijzigde constructietekeningen ingediend, omdat de bestaande tuinmuur wordt gehandhaafd. Aangezien met het indienen van deze tekeningen niet is beoogd een aanvraag in te dienen voor een gewijzigd bouwplan en het college dit evenmin als zodanig heeft opgevat, moet deze wijziging voor de beoordeling van dit geschil buiten beschouwing blijven.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de vrijstelling niet kon worden verleend, omdat privaatrechtelijke belemmeringen hieraan in de weg staan. Hiertoe voert hij aan dat hij geen toestemming heeft verleend om de tuinmuur die op de erfgrens is gelegen te verwijderen zodat realisatie van het bouwplan, waarin de verwijdering van die muur is voorzien, niet mogelijk is.
2.3.1. Het betoog slaagt. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 3 oktober 2007 in zaak nr.
200701608/1, is voor het oordeel door de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van vrijstelling in de weg staat slechts aanleiding, wanneer deze een evident karakter heeft.
De tuinmuur is gemeenschappelijk eigendom van [vergunninghouder] en [appellant] en betreft een mandelige muur als bedoeld in artikel 5:62 van het Burgerlijk Wetboek. Verwijdering daarvan zonder toestemming van een mede-eigenaar is ingevolge artikel 5:64 van het Burgerlijk Wetboek niet toegelaten. Nu [appellant] geen toestemming heeft verleend voor verwijdering van de tuinmuur en hij voorts te kennen heeft gegeven bezwaren te hebben tegen de verlening van de vrijstelling en bouwvergunning voor het bouwplan is sprake van een privaatrechtelijke belemmering met een evident karakter die aan het verlenen van vrijstelling in de weg staat. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
De overige door [appellant] aangevoerde gronden behoeven, gelet op het voorgaande, geen bespreking.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [appellant] bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit van 25 september 2007 vernietigen. Het college dient opnieuw op het bezwaar van [appellant] te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
2.5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 11 juni 2008 in zaak nr. 07/1996;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 25 september 2007, kenmerk PU0709-0250;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Zwolle in de door [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep en beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 200,43 (zegge: tweehonderd euro en drieënveertig cent); het dient door de gemeente Zwolle aan [appellant] te worden betaald;
VI. gelast dat de gemeente Zwolle aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het hoger beroep en beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 359,00 (zegge: driehonderdnegenenvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. S.F.M. Wortmann, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Lodder
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2009