200805527/1/H2.
Datum uitspraak: 15 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], kantoorhoudend te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 juni 2008 in zaak nr. 07/2791 in het geding tussen:
de raad voor rechtsbijstand Amsterdam.
Bij besluit van 29 maart 2006 heeft de raad voor rechtsbijstand Amsterdam (hierna: de raad) de vergoeding voor [appellante] op basis van een toevoeging verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 420,58.
Bij brief van 11 oktober 2007 heeft [appellante] beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het door haar op 9 mei 2006 gemaakte bezwaar tegen het besluit van 29 maart 2006.
Bij besluit van 23 oktober 2007 heeft de raad het door [appellante] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 29 maart 2006 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 juni 2008, verzonden op 19 juni 2008, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het beroep van [appellante], voor zover gericht tegen het niet tijdig door de raad nemen van een besluit op bezwaar, niet-ontvankelijk verklaard en voor zover gericht tegen het besluit van 23 oktober 2007 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 juli 2008, hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 maart 2009.
2.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: het Bvr), voor zover thans van belang, wordt onder procedure verstaan een zaak op het terrein van het burgerlijk of bestuursrecht die aanhangig is gemaakt bij de minister van Justitie in het kader van het inbrengen van een zienswijze tegen het voornemen om een beslissing te nemen met betrekking tot een verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 39 en 41 van de Vreemdelingenwet 2000.
Ingevolge die aanhef en onder c, voor zover thans van belang, wordt onder advieszaak verstaan een zaak op het terrein van het bestuursrecht die geen procedure is.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, worden aan een advieszaak waarin minder dan zes uur rechtsbijstand wordt verleend, vier punten toegekend.
2.2. De Afdeling volgt [appellante] niet in haar betoog dat de rechtbank heeft miskend dat het beroep tevens was gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar en in zoverre ten onrechte in het geheel niet heeft beslist op het beroep, nu de rechtbank heeft overwogen dat niet is gesteld of gebleken dat [appellante] nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het niet nemen van een besluit en het daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.3. De raad heeft met toepassing van artikel 12, eerste lid, van het Bvr een vergoeding op basis van vier punten toegekend. Daaraan heeft de raad ten grondslag gelegd dat het indienen van een zienswijze in het kader van de aanvraag van een Verklaring Omtrent het Gedrag geen procedure is als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, van het Bvr, zodat het gaat om een advieszaak als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder c, van het Bvr, waarvoor, nu daarin minder dan zes uur rechtsbijstand is verleend, vier punten worden toegekend.
2.4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat geen procedure als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b van het Bvr is gevoerd. Zij voert daartoe aan dat het indienen van een zienswijze gelijk moet worden gesteld met het voeren van een procedure, nu dat in asielprocedures waarin een zienswijze wordt ingediend ook gebeurt.
2.4.1. In artikel 1, aanhef en onder b, van het Bvr is limitatief opgesomd wat onder een procedure in de zin van het Bvr moet worden verstaan. In deze bepaling heeft de wetgever uitsluitend het indienen van een zienswijze in de voornemenprocedure in het kader van asielaanvragen als een procedure in de zin van het Bvr aangemerkt. Nu het indienen van een zienswijze overigens in artikel 1, aanhef en onder b, van het Bvr niet is aangemerkt als een procedure, faalt het betoog. Dat betekent dat ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van het Bvr sprake is van een advieszaak en dat de rechtbank met juistheid heeft overwogen dat de raad terecht de vergoeding voor [appellante] op de voet van artikel 12, eerste lid, van het Bvr heeft berekend.
2.5. Het betoog dat de rechtbank eraan voorbij is gegaan dat de vaststelling niet op juiste wijze is gemotiveerd nu in het besluit van 29 maart 2006 abusievelijk is verwezen naar een onjuiste bepaling uit het Bvr faalt, reeds omdat de raad deze onjuistheid bij besluit van 23 oktober 2007 heeft hersteld.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Wortmann w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2009