200803872/1/H1.
Datum uitspraak: 15 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 1 april 2008 in zaak nr. 07/1548 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg.
Bij besluit van 13 juni 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg (hierna: het college), voor zover thans van belang, geweigerd aan [appellante] vrijstelling te verlenen voor het gebruik van een magazijnruimte op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) ten behoeve van een naastgelegen supermarkt.
Bij besluit van 16 januari 2007 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 juli 2007 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 16 januari 2007 vernietigd en het college opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.
Bij besluit van 31 juli 2007 heeft het college het door [appellante] gemaakte bezwaar wederom ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 april 2008, verzonden op 16 april 2008, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 mei 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 25 juni 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 maart 2009, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. J.H. Hermsen, advocaat te Apeldoorn, en het college, vertegenwoordigd door D.J. Logtenberg-Starke, werkzaam bij de gemeente Hardenberg, zijn verschenen.
2.1. Vaststaat dat het gebruik van het magazijn ten behoeve van de naastgelegen supermarkt in strijd is met het bestemmingsplan "Omgeving Zuidwolderstraat", waarin het perceel een horecabestemming heeft. Bij het besluit van 31 juli 2007 heeft het college zijn weigering gehandhaafd om voor dat gebruik van het magazijn vrijstelling te verlenen ingevolge artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 20, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: het Bro).
2.2. Anders dan [appellante] betoogt betekent de omstandigheid dat in de "Beleidsnota toepassing artikel 19, lid 3, WRO" niets is bepaald omtrent de toepassing van artikel 20, eerste lid, aanhef en onder e, van het Bro, niet dat in dit geval als uitgangspunt heeft te gelden dat het college vrijstelling diende te verlenen tenzij zwaarwegende belangen zich daartegen verzetten. Die omstandigheid brengt slechts met zich dat het college bij een aan die bepaling ontleende bevoegdheid tot het nemen van een besluit omtrent vrijstelling, niet is gebonden aan beleidsregels. Derhalve komt het college bij een dergelijk besluit een ruime mate van beleidsvrijheid toe.
2.3. Het college heeft voor de motivering van het besluit van 31 juli 2007 verwezen naar de inhoudelijke overwegingen in het besluit van 16 januari 2007. Blijkens het aan dat besluit ten grondslag gelegde advies van de commissie bezwaarschriften van 8 november 2006, is een vergroting van het winkelvloeroppervlak op deze locatie in strijd met het gemeentelijke beleid zoals dat is verwoord in de door de raad van de gemeente op 25 april 2006 vastgestelde structuurvisie, om detailhandel te concentreren in de kern van Dedemsvaart ter versterking van het aanwezige winkelhart. Volgens het college blijkt uit de Detailhandelsvisie 2004 dat in Dedemsvaart slechts beperkt uitbreidingsruimte voor supermarkten bestaat. Het college acht het ongewenst dat deze ruimte wordt benut door een buiten het winkelhart gelegen supermarkt.
2.4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zijn besluit om vrijstelling te weigeren in redelijkheid heeft kunnen handhaven.
Dat betoog faalt. [appellante] heeft niet betwist dat een uitbreiding van de supermarkt op deze locatie in strijd is met het gevoerde ruimtelijk beleid zoals verwoord in de structuurvisie. Anders dan [appellante] stelt, is reeds in voormeld advies van de commissie bezwaarschriften gewezen op die strijdigheid. De rechtbank heeft voorts terecht aannemelijk geacht dat de gevraagde vrijstelling zou leiden tot een uitbreiding van het verkoopvloeroppervlak van de supermarkt. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen medewerking wordt verleend aan een grotere winkelruimte op deze locatie dan is toegestaan volgens het bestemmingsplan en dat gelet op de beperkte uitbreidingsruimte voor supermarkten in Dedemsvaart, ruimte voor uitbreiding dient te worden beperkt tot het winkelhart. Daarbij acht de Afdeling tevens van belang dat de bouwvergunning voor de winkelruimte en het magazijn dateert van 1998 en dat daarvan pas in 2006 gebruik is gemaakt. Reeds in die bouwvergunning is vermeld dat het magazijn uitsluitend ten behoeve van de op hetzelfde perceel aanwezige horeca-inrichting mag worden gebruikt. Voorafgaand aan de bouw van de winkelruimte en het magazijn is [appellante] bij brief van het hoofd van de afdeling Ruimte en Economie van 8 maart 2006 bericht dat het college zal worden geadviseerd geen medewerking te verlenen aan een gebruik van het te realiseren magazijn ten behoeve van de supermarkt. De rechtbank heeft in het licht van de aan het college toekomende beleidsvrijheid en de geschetste omstandigheden van dit geval terecht geoordeeld dat het college geen doorslaggevende betekenis had behoren toe te kennen aan het belang van [appellante] bij een betere verhuurbaarheid van het winkelpand door een vergroting daarvan. De door het college in het besluit van 13 juni 2006 geboden bebouwingsalternatieven voor [appellante], hebben geen rol gespeeld bij het besluit op bezwaar en zijn in deze procedure niet aan de orde.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Willems
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2009