200806309/1.
Datum uitspraak: 15 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 8 juli 2008 in zaak
nr. 07/2222 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Berkelland.
Bij besluit van 31 juli 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Berkelland (hierna: het college) vergunning verleend voor het kappen van bomen op het bedrijventerrein Everskamp te Ruurlo.
Bij besluit van 11 december 2007 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 juli 2008, verzonden op 11 juli 2008, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het door appellanten daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 augustus 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brieven van 2 en 18 september 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 maart 2009, waar het college, vertegenwoordigd door S.A. van der Spek, werkzaam bij de gemeente Berkelland, is verschenen.
2.1. De rechtbank heeft, voor zover thans van belang, overwogen dat appellanten geen belang bij hun beroep meer hebben nu de bomen waarvoor vergunning is verleend reeds zijn gekapt en de door appellanten verlangde herplant van vergelijkbare bomen op de plaats waar de gekapte bomen stonden, feitelijk niet meer kan worden gerealiseerd nu daar reeds infrastructuur is aangelegd.
2.2. Appellanten betogen dat de rechtbank dat ten onrechte heeft overwogen en voeren aan dat zij herplant van vergelijkbare bomen in het gebied nastreven. Voorts voeren zij aan dat de rechtbank ten onrechte feiten die dateren uit de zomer van 2008 in haar oordeel heeft betrokken.
Ten slotte voeren zij aan dat de rechtbank heeft miskend dat zij belang hadden bij een veroordeling van het college in de proceskosten.
2.2.1. Uit het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank blijkt dat appellanten desgevraagd uitdrukkelijk en herhaaldelijk te kennen hebben gegeven dat zij herplant van vergelijkbare bomen nastreven op de plaats waar de gekapte bomen stonden. De rechtbank kan daarom in hoger beroep niet met vrucht worden verweten slechts te hebben beoordeeld of dat met het beroep nagestreefde doel feitelijk nog kan worden bereikt.
De rechtbank is voorts bij de beoordeling van het belang van appellanten bij hun beroep terecht uitgegaan van de feitelijke situatie zoals die bestond ten tijde van het vaststellen van de uitspraak. De vaststelling van de rechtbank dat herplant op de plaats waar de gekapte bomen stonden feitelijk niet meer kan worden gerealiseerd vanwege de infrastructuur die daar reeds is aangelegd, is in hoger beroep niet bestreden.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 4 april 2007 in zaak nr.
200604671/1) geeft de vraag of een proceskostenveroordeling moet worden uitgesproken onvoldoende aanleiding om tot een inhoudelijke beoordeling van de zaak over te gaan. Uit deze uitspraak volgt dat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, indien, afgezien van de vraag of aanleiding bestaat tot een proceskostenveroordeling over te gaan, geen belang meer bestaat bij een beoordeling van de zaak.
2.3. De conclusie is dat het betoog faalt. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Rop, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Rop
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2009