ECLI:NL:RVS:2009:BI0739
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- M.G.J. Parkins de Vin
- P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
- Rechtspraak.nl
Ambtshalve weigering van verblijfsvergunning op grond van de Regeling Vreemdelingenwet
In deze zaak gaat het om de ambtshalve weigering van een verblijfsvergunning aan een vreemdeling op basis van de Regeling Vreemdelingenwet. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen het niet ambtshalve doen van een aanbod voor een verblijfsvergunning, maar de staatssecretaris van Justitie verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk. De rechtbank 's-Gravenhage bevestigde deze beslissing, maar de vreemdeling ging in hoger beroep bij de Raad van State.
De Raad van State oordeelde dat het niet ambtshalve doen van een aanbod op grond van de Regeling wel degelijk een handeling is in de zin van de Vreemdelingenwet. De Raad stelde vast dat de staatssecretaris niet voldoende had onderbouwd waarom aan de vreemdeling geen aanbod was gedaan, en dat de vreemdeling recht had op een adequate rechtsgang. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling gegrond.
De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris de vreemdeling in de proceskosten moest vergoeden en dat het betaalde griffierecht ook terugbetaald moest worden. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en rechtsbescherming voor vreemdelingen die een verblijfsvergunning aanvragen. De beslissing van de Raad van State is een belangrijke stap in de rechtsbescherming van vreemdelingen in Nederland, vooral in het kader van de Vreemdelingenwet.