200805069/1.
Datum uitspraak: 8 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 19 mei 2008 in zaak nr. AWB 07/5343 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Bij besluit van 25 september 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college), voor zover hier van belang, geweigerd aan [appellanten] (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant]) vrijstelling en bouwvergunning eerste fase te verlenen voor het veranderen van een deel van de bedrijfsruimte met magazijn op het perceel [locatie 1] te Den Haag (hierna: het perceel) tot partycentrum/feestzaal.
Bij besluit van 12 juni 2007 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 mei 2008, verzonden op 21 mei 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief van 2 juli 2008, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 31 juli 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 februari 2009, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. J. Geelhoed, advocaat te Den Haag en het college, vertegenwoordigd door mr. T.J. Smittenaar-Van der Geer, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Op het perceel rust ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Groothandelsmarktterrein E.O." de bestemming "Bedrijfsdoeleinden B". Het bouwplan is daarmee in strijd.
2.2. Het perceel bevindt zich op het bedrijventerrein Fruitweg. Op 3 oktober 2005 is door een ander dan [appellanten] voor het perceel [locatie 2] te Den Haag, dat zich eveneens op voormeld bedrijventerrein bevindt, een bouwaanvraag ingediend voor een partycentrum/feestzaal. Bij besluit van 27 april 2007 heeft het college hiervoor vrijstelling en bouwvergunning verleend. [appellanten] is niet in rechte tegen dit besluit opgekomen.
2.3. Het college heeft vrijstelling voor het bouwplan geweigerd wegens strijd met het in de Voortgangsrapportage Structuurvisie Horeca 2003 (hierna: de VSH) van 6 april 2004 neergelegde beleid. Als uitgangspunt van dit beleid, voor wat betreft feestzalen, geldt dat maximaal één solitaire uitgaansgelegenheid per locatie is toegestaan. Een van de locaties is volgens het beleid het bedrijventerrein Fruitweg. Het college heeft in het besluit op bezwaar van 12 juni 2007 aangegeven dat voor het perceel [locatie 2] reeds vrijstelling en bouwvergunning is verleend voor een partycentrum/feestzaal, dat volgens het beleid maximaal één feestzaal is toegestaan op het bedrijventerrein en dat het college niet bereid is een uitzondering te maken op het beleid ten aanzien van het aantal feestzalen op een bedrijventerrein.
2.4. De beslissing al dan niet vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheden van - in dit geval - het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit om de vrijstelling te weigeren heeft kunnen komen.
2.5. De rechtbank heeft het besluit op bezwaar terecht getoetst met inachtneming van de feiten en omstandigheden zoals die zich voordeden ten tijde van het nemen van dat besluit. Nu op het moment van het besluit op bezwaar van 12 juni 2007 voor het perceel [locatie] een bouwvergunning voor een feestzaal was verleend en het uitgangspunt van het in de VSH neergelegde beleid ten aanzien van feestzalen is dat maximaal één solitaire uitgaansgelegenheid per bedrijventerrein wordt toegestaan, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het bouwplan voor een feestzaal op het perceel in strijd met dat beleid moet worden geacht.
2.6. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte geen uitzondering heeft gemaakt op het uitgangspunt dat maximaal één feestzaal per bedrijventerrein is toegestaan, zoals neergelegd in de VSH.
2.6.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de door [appellant] genoemde omstandigheden het college niet noopten om - in afwijking van zijn beleid - medewerking te verlenen aan de realisering van een tweede feestzaal op het bedrijventerrein Fruitweg. Het college heeft in het besluit op bezwaar gemotiveerd aangegeven waarom het niet wil afwijken van het ter zake gevoerde beleid. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat reeds voordat [appellant] zijn aanvraag om bouwvergunning indiende door het college in de brief van 19 augustus 2005 was aangegeven dat, gelet op voormeld beleid, slechts voor één feestzaal op het bedrijventerrein Fruitweg een bouwvergunning zou worden verleend en in dat kader een planologische vergelijking zou worden gemaakt tussen de concurrerende bouwplannen voor het bedrijventerrein Fruitweg. Anders dan [appellant] betoogt, heeft, onder meer blijkens het primaire besluit en het besluit op bezwaar, deze planologische vergelijking wel degelijk plaatsgevonden. De omstandigheid dat deze vergelijking in het nadeel van [appellant] is uitgevallen, noch de omstandigheden dat niet gelijktijdig op de bouwaanvragen is beslist en tijdens de bezwaarprocedure een bouwvergunning voor het perceel [locatie 2] is verleend, brengt met zich dat het college gehouden zou zijn vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het bouwplan van [appellant], dan wel te oordelen dat sprake zou zijn van een zodanig bijzondere omstandigheid dat in afwijking van het beleid een tweede partycentrum/feestzaal zou moeten worden toegestaan.
2.7. [appellant] betoogt voorts tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het college de door hem geleden schade ten onrechte niet bij de besluitvorming heeft betrokken. De door hem gestelde schade is, wat daar verder van zij, niet het gevolg van de weigering vrijstelling te verlenen voor een tweede feestzaal op het bedrijventerrein Fruitweg. Het college heeft hier bij zijn besluit om deze vrijstelling te weigeren dan ook geen rekening mee hoeven houden.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Oudenaller
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2009