200803588/1.
Datum uitspraak: 8 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 20 maart 2008, nr. 1374593/1395850, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo bij besluit van 29 januari 2008 vastgestelde uitwerkingsplan "Luchen fase I" (hierna: het uitwerkingsplan).
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 mei 2008, beroep ingesteld.
Het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben het college van burgemeester en wethouders en de Stichting De Eenbes een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 februari 2009, waar [namen 2 appellanten] en het college, vertegenwoordigd door mr. A.J.J.M. Danen, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door mr. W.J. Bosma, advocaat te Breda, en ir. J.G.A. Snelders, ambtenaar in dienst van de gemeente.
2.1. Ter zitting heeft het college betoogd dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat [appellanten] geen zienswijze tegen het ontwerp van het uitwerkingsplan naar voren hebben gebracht.
2.1.1. Ingevolge artikel 54, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan een belanghebbende bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep instellen tegen een besluit omtrent goedkeuring van een uitwerkingsplan.
Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover hier van belang, kan geen beroep bij de administratieve rechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht.
In Afdeling 3.4 van de Awb over de zogeheten uniforme openbare voorbereidingsprocedure is in artikel 3:15, eerste lid, bepaald dat belanghebbenden bij het bestuursorgaan hun zienswijze over het ontwerp naar voren kunnen brengen.
2.1.2. In het bestemmingsplan waarop het uitwerkingsplan is gebaseerd, is niet voorgeschreven dat het uitwerkingsplan moet worden voorbereid met toepassing van Afdeling 3.4 van de Awb. Tevens is het uitwerkingsplan feitelijk niet voorbereid met toepassing van Afdeling 3.4 van de Awb , zodat het bepaalde in artikel 6:13 van de Awb in het onderhavige geval niet van toepassing is. Dit betoog van het college faalt derhalve.
2.2. Zoals overwogen onder 2.1.1. kan een belanghebbende beroep instellen tegen een besluit omtrent goedkeuring van een uitwerkingsplan. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. De wetgever heeft deze eis gesteld om te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en beroep zou kunnen instellen. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
2.3. [appellanten A] wonen op een afstand van ongeveer 300 meter hemelsbreed van de gronden waaraan in het uitwerkingsplan de bestemming "Maatschappelijke doeleinden en wonen" is toegekend.
[appellanten B] wonen nog verder van deze gronden. Vanuit hun woningen hebben [appellanten] geen zicht op de betreffende gronden. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die het uitwerkingsplan op de gronden met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden en wonen" mogelijk maakt, zijn de afstanden tussen de woningen van [appellanten] tot deze gronden naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen.
2.4. Desgevraagd hebben [appellanten] toegelicht waarom zij menen als belanghebbenden bij het bestreden besluit te kunnen worden aangemerkt. Daartoe hebben zij aangevoerd bezwaren te hebben tegen de mogelijkheid om in het plangebied één of meer basisscholen te realiseren. [appellanten A] hebben momenteel twee kinderen die op de basisschool Den Boogerd zitten. [appellanten B] willen hun zoon in de toekomst plaatsen op de basisschool De Johannesburg. Deze twee basisscholen zullen mogelijk worden verplaatst naar de gronden waaraan in het uitwerkingsplan de bestemming "Maatschappelijke doeleinden en wonen" is toegekend. De door [appellanten] gevreesde verplaatsing van de basisscholen naar deze gronden is echter geen direct uit het besluit voortvloeiend gevolg. Het belang hun kinderen geplaatst te houden op de basisschool Den Boogerd, respectievelijk in de toekomst op de basisschool De Johannesburg te plaatsen is derhalve geen rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang.
2.5. De conclusie is dat [appellanten] geen belanghebbende zijn bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, zodat zij daartegen ingevolge artikel 54, tweede lid, aanhef en onder d, van de WRO, geen beroep kunnen instellen.
Het beroep is niet-ontvankelijk.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. D.A.C. Slump en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Broekman
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2009