ECLI:NL:RVS:2009:BI0423
Raad van State
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Th.G. Drupsteen
- L.A.M. van Hamond
- Rechtspraak.nl
Maatwerkvoorschrift milieubeheer voor tennisvereniging LTV De Merenwijk te Leiden
In deze zaak heeft het dagelijks bestuur van de milieudienst West-Holland op 27 juni 2008 een maatwerkvoorschrift vastgesteld voor de inrichting van tennisvereniging 'LTV De Merenwijk' aan de Merendonk 173 te Leiden. Dit maatwerkvoorschrift is gebaseerd op artikel 2.1, derde lid, van het Activiteitenbesluit en legt specifieke eisen op met betrekking tot de maximale verticale verlichtingssterkte en lichtsterkte van de verlichtingsinstallatie. Het besluit is op 1 juli 2008 ter inzage gelegd en heeft geleid tot een beroepsprocedure die op 31 juli 2008 bij de Raad van State is ingediend door de appellant, die zich benadeeld voelde door het maatwerkvoorschrift.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 27 maart 2009 ter zitting behandeld. De appellant, bijgestaan door W.N.J. Kop, heeft zijn bezwaren tegen het maatwerkvoorschrift toegelicht. Het dagelijks bestuur was vertegenwoordigd door A. Burger, T. van Dijk en H. Stolk. Ook de tennisvereniging zelf, vertegenwoordigd door J.M.J. Koppenhol, was als partij aanwezig.
De appellant betoogde dat het maatwerkvoorschrift onvoldoende bescherming biedt tegen lichthinder door directe lichtinstraling van de lichtmasten. Hij stelde dat de regelgeving niet voldoende rekening houdt met de hinder die omwonenden kunnen ondervinden. Het dagelijks bestuur heeft echter de 'Algemene richtlijn betreffende lichthinder' als toetsingskader gehanteerd en de Afdeling oordeelde dat het maatwerkvoorschrift in overeenstemming is met de aanbevolen grenswaarden voor stedelijke gebieden. De Afdeling concludeerde dat het dagelijks bestuur zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het maatwerkvoorschrift een toereikend beschermingsniveau biedt en dat er geen noodzaak was voor het voorschrijven van grotere kappen op de lichtmasten.
Uiteindelijk heeft de Afdeling het beroep van de appellant ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 8 april 2009.