ECLI:NL:RVS:2009:BI0391

Raad van State

Datum uitspraak
30 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200901104/2/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake beëindiging bewoning bedrijfsgebouw door college van burgemeester en wethouders van Eersel

Op 30 maart 2009 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin [verzoekster] in hoger beroep ging tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eersel. Dit college had op 20 maart 2008 een dwangsom opgelegd aan [verzoekster] om de bewoning van een bedrijfsgebouw te beëindigen. Na een ongegrond verklaard bezwaar en een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch, verzocht [verzoekster] de voorzitter om een voorlopige voorziening. De voorzitter heeft de zaak op 19 maart 2009 behandeld, waarbij [verzoekster] werd vertegenwoordigd door haar advocaat en het college door een ambtenaar. De voorzitter oordeelde dat er nader onderzoek nodig was naar de vraag of het college terecht had gesteld dat het gebruik van het pand tijdig was gewraakt. Dit was van belang voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de eerdere besluiten. De voorzitter concludeerde dat [verzoekster] een groot belang had om in het pand te blijven wonen, vooral gezien haar psychische gesteldheid. De voorzitter besloot om de begunstigingstermijn te verlengen tot de uitspraak in de bodemprocedure en veroordeelde het college tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan [verzoekster].

Uitspraak

200901104/2/H1.
Datum uitspraak: 30 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekster], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 29 januari 2009 in zaak nrs. 08/4379 en 08/4348 in het geding tussen:
[verzoekster]
en
het college van burgemeester en wethouders van Eersel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 maart 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eersel (hierna: het college) [verzoekster] onder oplegging van een dwangsom gelast de bewoning van het bedrijfsgebouw op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het pand) te beëindigen en beëindigd te houden.
Bij besluit van 5 november 2008 heeft het college het door [verzoekster] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 januari 2009, verzonden op 30 januari 2009, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter) het door [verzoekster] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 februari 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 11 maart 2009.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 februari 2009, heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 maart 2009, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door H.B.C. Bronk en mr. E.G.F. Vliegenberg, advocaat te Tilburg, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.M.H.M. Bakermans, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Naar het oordeel van de voorzitter is nader onderzoek nodig naar het antwoord op de vraag of de voorzieningenrechter het standpunt van het college dat met de brief van 19 januari 1977 het strijdige gebruik tijdig is gewraakt, terecht heeft onderschreven. Daarbij is van belang dat onduidelijkheid bestaat over de vraag op welke wettelijke basis op dat moment tegen het in geding zijnde gebruik kon worden opgetreden. Nu daarover in het kader van deze procedure geen uitsluitsel kon worden verkregen, dient daarover in de bodemprocedure duidelijkheid te ontstaan. Zo deze vraag in het voordeel van [verzoekster] wordt beantwoord, brengt dit evenwel nog niet met zich dat de aangevallen uitspraak niet voor bevestiging in aanmerking kan komen, gelet op het standpunt van het college in de aangevochten besluitvorming dat geen sprake is van voortgezet gebruik. Nu de voorzieningenrechter niet aan een inhoudelijk oordeel over dat laatste standpunt is toegekomen, verdient het de voorkeur ook die vraag in de bodemprocedure zo nodig te doen beantwoorden.
2.3. Ten aanzien van de vraag of in afwachting van de behandeling van de hoofdzaak een voorlopige voorziening getroffen dient te worden, wordt het volgende overwogen.
Vast staat dat [verzoekster] een groot belang heeft om in afwachting van de uitspraak in de bodemprocedure met haar kinderen ter plaatse te blijven wonen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [verzoekster] reeds een groot aantal jaren in het pand woonachtig is, en de ontruiming van het pand volgens de in het dossier opgenomen stukken ten aanzien van haar psychische gesteldheid een grote impact op haar welzijn zou hebben. Voorts is niet gebleken van zodanige spoedeisende belangen van de kant van het college bij het in afwachting van de bodemprocedure effectueren van handhaving dat de uitspraak van de Afdeling niet kan worden afgewacht.
Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de navolgende voorlopige voorziening te treffen, waarbij [verzoekster] er evenwel ook nu al rekening mee moet houden dat de bodemprocedure een voor haar negatieve uitkomst kan hebben en derhalve met de reële mogelijkheid dat zij terstond na de uitspraak van de Afdeling over andere woonruimte moet beschikken.
2.4. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. treft de voorlopige voorziening dat de in de besluiten van 20 maart 2008 en 5 november 2008 opgenomen begunstigingstermijn wordt verlengd tot de uitspraak van de Afdeling;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Eersel tot vergoeding van bij [verzoekster] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Eersel aan [verzoekster] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de gemeente Eersel aan [verzoekster] het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 216,00 (zegge: tweehonderdzestien euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Wijers
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2009
444