ECLI:NL:RVS:2009:BI0062

Raad van State

Datum uitspraak
31 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200808378/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • B. van Wagtendonk
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van beroep in vreemdelingenzaken en vereisten voor volmachtverlening aan advocaten

In deze zaak heeft de Raad van State op 31 maart 2009 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep ingesteld door een vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie. De vreemdeling was ongewenst verklaard en had bezwaar gemaakt tegen dit besluit. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling niet ontvankelijk verklaard, omdat de advocaat niet kon aantonen dat hij daartoe bepaaldelijk was gevolmachtigd, zoals vereist door artikel 70, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De advocaat had weliswaar een verklaring afgelegd, maar verklaarde later dat hij de vreemdeling sinds diens uitzetting niet meer had gezien of gesproken. Dit leidde tot de conclusie dat de advocaat niet als bepaaldelijk gevolmachtigd kon worden beschouwd.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat, zelfs als de advocaat bij voorbaat door de vreemdeling was gemachtigd, dit niet voldeed aan de eisen van de wet. De wet vereist dat de volmacht aan de advocaat afzonderlijk per instantie dient te worden verleend, en niet in het algemeen voor alle rechtsmiddelen. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het beroep niet ontvankelijk was en dat de grief van de vreemdeling faalde. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en de beslissing werd genomen in naam der Koningin.

Uitspraak

200808378/1/V2.
Datum uitspraak: 31 maart 2009
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond, van 21 oktober 2008 in zaak nr. 08/20718 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 december 2007 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) [appellant] (hierna: de vreemdeling) ongewenst verklaard.
Bij besluit van 3 juni 2008 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 21 oktober 2008, verzonden op 22 oktober 2008, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 19 november 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In de enige grief wordt betoogd dat de rechtbank ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat het niet is ingesteld door een bepaaldelijk gevolmachtigde in de zin van artikel 70, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000). Daartoe voert de advocaat aan dat hij bij voorbaat door de vreemdeling bepaaldelijk gemachtigd was en uit die bepaling niet kan worden afgeleid dat dit niet mogelijk is.
2.1.1. Ingevolge artikel 70, eerste lid, van de Vw 2000, voor zover thans van belang, wordt in afwijking van de artikelen 2:1 en 8:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) het beroep ingesteld door de vreemdeling in persoon, zijn wettelijke vertegenwoordiger, zijn bijzondere gemachtigde of een advocaat, indien deze verklaart daartoe bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd.
2.1.2. De rechtbank heeft overwogen dat de advocaat van de vreemdeling desgevraagd heeft gesteld dat de vreemdeling zich ten tijde van het aanwenden van de rechtsmiddelen van bezwaar en beroep in het buitenland bevond en dat hij hem niet meer heeft gesproken na diens uitzetting naar Angola op 10 september 2007. De rechtbank heeft voorts in aanmerking genomen dat niet is gesteld of gebleken dat de advocaat reeds voorafgaand aan de uitzetting heeft verklaard door de vreemdeling te zijn opgedragen om zijn belangen te behartigen in een eventuele procedure inzake een ongewenstverklaring.
2.1.3. De advocaat van de vreemdeling heeft in het beroepschrift weliswaar een verklaring als bedoeld in artikel 70, eerste lid, van de Vw 2000 afgelegd, maar nu hij nadien desgevraagd tevens heeft verklaard dat hij de vreemdeling sinds diens uitzetting niet meer heeft gezien of gesproken, kan in dit geval niet worden geconcludeerd dat beroep is ingesteld door een daartoe bepaaldelijk gevolmachtigde advocaat in de zin van artikel 70, eerste lid, van de Vw 2000. Zou de advocaat al door de vreemdeling bij voorbaat zijn gemachtigd, hetgeen overigens niet is aangetoond, dan zou dat, anders dan de rechtbank heeft aangenomen, niet voldoende zijn, nu uit artikel 70, eerste lid, van de Vw 2000 volgt dat de volmacht aan de advocaat afzonderlijk per instantie dient te worden verleend en niet in het algemeen voor alle nog aan te wenden rechtsmiddelen kan worden verleend. De rechtbank heeft het beroep, gelet op artikel 70, eerste lid, van de Vw 2000, derhalve terecht niet ontvankelijk verklaard.
De grief faalt.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden waarop die rust, te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. H. Troostwijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Zwemstra
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2009
91-592.
Verzonden: 31 maart 2009
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak