ECLI:NL:RVS:2009:BH9265

Raad van State

Datum uitspraak
1 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200802241/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan bedrijventerrein De Poort II door college van gedeputeerde staten van Groningen

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein De Poort II" door het college van gedeputeerde staten van Groningen. Het college heeft op 19 februari 2008 besloten om goedkeuring te verlenen aan het bestemmingsplan dat door de raad van de gemeente Marum op 27 juni 2007 was vastgesteld. Appellanten hebben tegen dit besluit beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij onder andere aanvoeren dat het college zich niet aan een eerdere toezegging heeft gehouden om hen uit te nodigen voor een hoorzitting. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 18 februari 2009 behandeld.

De Afdeling overweegt dat de hoorplicht is vervallen en dat het college niet verplicht was om appellanten te horen. De Afdeling beoordeelt vervolgens de inhoud van het bestemmingsplan en de bezwaren van appellanten, die onder andere wijzen op verkeersveiligheid en landschapswaarden. De Afdeling concludeert dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, met uitzondering van de aansluiting van de zuidelijke verbinding van het bedrijventerrein op de Noorderweg. Dit onderdeel van het besluit wordt vernietigd wegens een gebrek aan deugdelijke motivering.

De uitspraak van de Raad van State is op 1 april 2009 gedaan, waarbij het beroep gedeeltelijk gegrond wordt verklaard. Het college van gedeputeerde staten van Groningen wordt veroordeeld in de proceskosten van appellanten en moet het griffierecht vergoeden. De Afdeling benadrukt dat de verkeerssituatie ter plaatse van de zuidelijke aansluiting onvoldoende is onderbouwd, wat leidt tot de vernietiging van dat specifieke onderdeel van het besluit.

Uitspraak

200802241/1.
Datum uitspraak: 1 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], allen wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Groningen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 februari 2008, kenmerk 2008-08737/8/B.6, RP, heeft het college van gedeputeerde staten van Groningen (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Marum (hierna: de raad) bij besluit van 27 juni 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Bedrijventerrein De Poort II" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 maart 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brieven van 9 april 2008 en 23 april 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. [appellanten] en de raad hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 februari 2009, waar [appellanten], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. E.J. van der Kooi, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is daar gehoord de raad, vertegenwoordigd door ing. S. van Dijk, ambtenaar in dienst van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. [appellanten] voeren als procedureel bezwaar aan dat het college zich niet gehouden heeft aan een eerdere toezegging hen uit te nodigen voor een openbare hoorzitting waar zij hun bedenkingen mondeling zouden kunnen toelichten.
De Afdeling overweegt dat met ingang van 1 juli 2005 de hoorplicht ingevolge artikel 27, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) is komen te vervallen. Gelet op het feit dat het ontwerpplan niet vóór 1 juli 2005 ter inzage is gelegd, was het college niet wettelijk verplicht om [appellanten] te horen in het kader van deze bestemmingsplanprocedure. Er is geen sprake van bijzondere omstandigheden die desondanks tot een dergelijke hoorplicht zouden nopen. De door [appellanten] naar voren gebrachte omstandigheid dat hun van provinciewege is toegezegd te zullen worden uitgenodigd voor het geven van een mondelinge toelichting op hun bedenkingen leidt niet tot een ander oordeel, omdat bedoelde toezegging betrekking heeft op de procedure van een eerder bestemmingsplan dat op 11 mei 2005 is vastgesteld maar dat later is ingetrokken.
2.2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.3. Het plan voorziet in de verwezenlijking van een bedrijventerrein ten oosten van de Noorderweg, tussen rijksweg A7 en de kern Marum en aansluitend op het bestaande bedrijventerrein De Poort I. Het plangebied heeft een oppervlakte van ruim zes hectare. Met het bedrijventerrein wordt beoogd nieuwe vestigingsmogelijkheden te bieden voor bedrijven waarvan de huidige vestigingsplaats om bedrijfseconomische, landschappelijke en milieutechnische redenen niet meer voldoet.
2.4. [appellanten] betogen dat het college het plan ten onrechte heeft goedgekeurd. Zij voeren aan dat de berekening van de verkeersintensiteiten, die onder andere gebruikt is in het akoestisch onderzoek, berust op verkeerde aannames.
Daarnaast voeren [appellanten] aan dat op het gedeelte van de Noorderweg ter hoogte van het bedrijventerrein thans verhoudingsgewijs veel ongelukken plaatsvinden en dat het plan zal leiden tot een verdere verslechtering van de verkeersveiligheid op deze weg.
Verder betogen [appellanten] dat het plan een onevenredige aantasting van landschapswaarden tot gevolg heeft. Zij wijzen op het feit dat voor de aanleg van het bedrijventerrein waardevolle historische houtsingels moeten worden verwijderd.
2.5. Het college stelt zich op het standpunt dat niet is gebleken dat de berekening van de verkeersintensiteiten onjuist is. Verder stelt het college dat niet is gebleken dat de Noorderweg vanuit een oogpunt van verkeer niet of onvoldoende veilig is. Voorts wijst het college erop dat hoewel een deel van de aanwezige houtsingels zal verdwijnen, een ander deel van de bestaande houtsingelstructuur zal worden gehandhaafd en indien nodig zal worden versterkt.
2.6. De Noorderweg heeft als verbindingsweg tussen Marum en de rijksweg A7 een belangrijke functie om Marum in noordelijke richting te ontsluiten. In de bestaande situatie is de Noorderweg ingericht als eenbaansweg met in twee richtingen een rijstrook en deels met gescheiden fietspaden. Het zuidelijk deel van de weg heeft tevens trottoirs.
Het plan voorziet in twee ontsluitingswegen die uitkomen op de Noorderweg. In het noorden van het plangebied zal het verkeer in twee richtingen via het bestaande bedrijventerrein De Poort I naar de Noorderweg worden geleid. Deze bestaande ontsluitingsweg ligt ongeveer 100 meter ten zuiden van de aansluiting op de rijksweg A7. In het zuiden krijgt het plangebied ter hoogte van de percelen Noorderweg 18 en 20 en op een afstand van ongeveer 300 meter ten zuiden van de aansluiting op de rijksweg A7, een directe verbinding op de Noorderweg.
Vaststaat dat de aanleg van het bedrijventerrein tot een hogere verkeersdruk op de Noorderweg zal leiden. Daarnaast zal de verkeerssituatie ter hoogte van de percelen Noorderweg 18 en 20 veranderen door de tussen die percelen, aan de overzijde van de Noorderweg voorziene toegang tot het bedrijventerrein.
2.7. Naar de gevolgen van het plan voor de geluidsituatie is door Stroop raadgevende ingenieurs B.V. onderzoek gedaan hetgeen heeft geresulteerd in het rapport "Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai reconstructie bestemmingsplan De Poort II te Marum" van 7 mei 2007 (hierna: het akoestisch onderzoek). De verkeersintensiteit en -samenstelling op de Noorderweg zijn ontleend aan verkeerstellingen uit maart 2007 en de geluidniveaukaart uit 2005. Er is een autonoom groeipercentage van 3 gehanteerd. De etmaalintensiteiten zijn berekend op circa 6.900 motorvoertuigen per etmaal in 2006 en 9.139 in 2016. Bij de berekening van de verkeersintensiteit op de Noorderweg in 2016 is het te verwachten verkeer van en naar het plangebied opgeteld bij de verkeersintensiteit van de Noorderweg ten noorden en zuiden van de twee ontsluitingen.
In het akoestisch onderzoek staat dat ten gevolge van het plan de geluidbelasting voor veertien woningen aan de Noorderweg vanwege de aansluiting van het bedrijventerrein op de Noorderweg zal toenemen met 2dB(A) of meer. Door toepassing te geven aan een stiller wegdektype (steenmastiekasfalt 0/6), waartoe de raad op 27 juni 2007 heeft besloten, zal de geluidbelasting voor deze woningen echter met niet meer dan 1,4 dB(A) toenemen.
2.7.1. De Afdeling ziet in hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd en de door hen overgelegde notitie van Akoestisch Adviesbureau Vrancken van 29 mei 2008 geen aanleiding voor het oordeel dat het akoestisch onderzoek zodanige gebreken vertoont dat het college zich niet op vorenvermelde verkeersintensiteiten heeft mogen baseren. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat in het akoestisch onderzoek is gerekend met de ruime aanname dat al het extra verkeer zich in beide richtingen zal voordoen en volgt de Afdeling op dit punt het deskundigenbericht waarin staat dat hoewel de te verwachten extra voertuigen pas voor het jaar 2017 worden bijgeteld, er gelet op de berekende verkeersintensiteiten geen aanleiding bestaat om aan de uitkomsten van het akoestisch onderzoek te twijfelen.
2.8. Het college stelt zich op het standpunt dat niet is gebleken dat de verkeerssituatie op de Noorderweg niet of onvoldoende veilig is. Niettemin zijn verkeersbesluiten genomen om langzaam verkeer, met name fietsers, voorrang te geven op gemotoriseerd verkeer van en naar het plangebied. Verder mag de zuidelijke ontsluitingsweg alleen worden gebruikt ten behoeve van inrijdend bestemmingsverkeer.
Uit het deskundigenbericht kan worden afgeleid dat er, gelet op de voorziene verkeersintensiteiten en gelet op het feit dat alle aanliggende percelen en het bedrijventerrein op de Noorderweg worden ontsloten, veel conflictsituaties op een relatief kort wegtraject kunnen ontstaan. Volgens het deskundigenbericht dient derhalve te worden voorzien in eenduidige en herkenbare verkeerssituaties. Een adequate inrichting van de weg is hiervoor noodzakelijk, aldus het deskundigenbericht. In dit kader wordt onder meer aanbevolen het bedrijventerrein door middel van een rotonde aan te sluiten op de Noorderweg.
De Afdeling is van oordeel dat het college zijn standpunt dat het plan met de genomen verkeersmaatregelen ter plaatse van de zuidelijke aansluiting van het bedrijventerrein op de Noorderweg voorziet in een veilige verkeersafwikkeling, onvoldoende heeft onderbouwd. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de verkeersintensiteiten ten gevolge van het plan met 30% zullen toenemen, dat verhoudingsgewijs meer vrachtverkeer van deze aansluiting gebruik zal maken en dat hierdoor ter plaatse verkeersopstoppingen kunnen ontstaan. Verder is van belang dat op de zes meter brede rijbaan van de Noorderweg geen asstreep aanwezig is en dat het inhalen door motorvoertuigen op deze weg niet is verboden.
2.9. In de bestaande situatie begrenzen houtsingels en sloten de in het plangebied aanwezige graslanden. De groenstructuur van dit landschap is kenmerkend voor de omgeving van Marum en is onderdeel van de houtsingelhoofdstructuur in het Zuidelijk Westerkwartier. Vaststaat dat verschillende houtsingels voor de aanleg van het bedrijventerrein worden verwijderd. Het college van burgemeester en wethouders heeft een inmiddels rechtens onaantastbaar geworden kapvergunning verleend voor het rooien en het dunnen van singelbeplanting in het plangebied.
Blijkens de plantoelichting dient met zorg te worden getracht de houtwallen in het plangebied te sparen. Hiertoe is aan enkele houtsingels de bestemming "Waardevolle beplanting" toegekend. Ingevolge artikel 5, eerste lid, onder a, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor waardevolle beplanting aangewezen gronden bestemd voor opgaande beplanting in de vorm van houtsingels en de aan deze beplanting verbonden slootprofielen en naar aard daarmee gelijk te stellen beplanting. Ingevolge artikel 5, tweede lid, onder a en b, van de planvoorschriften mogen op deze gronden geen gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Uit de plantoelichting blijkt verder dat de bestaande houtwallen aan de randen van het plangebied waar nodig door nieuwe aanplant zullen worden gerepareerd en verdicht.
De Afdeling is van oordeel dat met het plan het behoud van belangrijke houtwallen in het plangebied voldoende wordt gewaarborgd. In hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd ziet de Afdeling onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat aan die delen van de houtsingels die voor de aanleg van het bedrijventerrein verwijderd mogen worden, zodanige bijzondere waarden toekomen dat deze behouden dienen te blijven.
2.9.1. Gezien het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot een ernstige aantasting van de landschapswaarden in het plangebied.
2.10. Gelet op hetgeen in 2.8 is overwogen, is de conclusie dat het bestreden besluit wat betreft het plandeel met de bestemming "Wegverkeer (V)" dat voorziet in de aansluiting van de zuidelijke verbinding van het bedrijventerrein op de Noorderweg, zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart, niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit op dit punt dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 Awb.
Voor het overige geeft hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit voor het overige anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is in zoverre ongegrond.
2.11. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Groningen van 19 februari 2008, kenmerk 2008-08737/8/B.6, RP, voor zover hierbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Wegverkeer (V)" dat voorziet in de aansluiting van de zuidelijke verbinding van het bedrijventerrein op de Noorderweg, zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart;
III. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Groningen tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 844,69 (zegge: achthonderdvierenveertig euro en negenenzestig cent); het dient door de provincie Groningen aan
[appellanten] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
V. gelast dat de provincie Groningen aan [appellanten] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. G.N. Roes, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Kooijman
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2009
177-599.
<HR>
plankaart