ECLI:NL:RVS:2009:BH9258

Raad van State

Datum uitspraak
1 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200806504/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en handhaving van ligplaatsvergunning voor woonboot in Leiden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin het beroep van appellanten A en B tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leiden ongegrond werd verklaard. Het college had op 21 december 2006 besloten om de eigenaar en/of gebruiker van een woonboot aan de Corbuloweg te Leiden te gelasten deze woonboot te verwijderen, omdat deze zonder vergunning een ligplaats innam. Dit besluit werd bekendgemaakt op 12 januari 2007. Appellanten maakten bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar op 29 mei 2007 ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing op 7 juli 2008, waarna appellanten hoger beroep instelden bij de Raad van State.

De Raad van State oordeelde dat het college terecht had gehandeld. Volgens de Woonschepenverordening 2000 van de gemeente Leiden is het verboden om zonder vergunning een ligplaats in te nemen. De locatie van de woonboot was niet opgenomen in het ligplaatsenplan en er bestond geen concreet zicht op legalisering. Appellanten betoogden dat het ligplaatsenplan onzorgvuldig tot stand was gekomen, maar de Raad van State oordeelde dat dit niet afdeed aan de bevoegdheid van het college om handhavend op te treden. De Raad bevestigde dat in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift, het bestuursorgaan in de regel van zijn bevoegdheid tot handhaving gebruik moet maken, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen.

Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad van State benadrukte dat appellanten geen nieuwe aanvraag voor een ligplaatsvergunning hadden ingediend, waardoor er geen concreet zicht op legalisering bestond. De beslissing van het college om handhavend op te treden werd daarmee gerechtvaardigd.

Uitspraak

200806504/1.
Datum uitspraak: 1 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 7 juli 2008 in zaak nr. 07/5193 in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B]
en
het college van burgemeester en wethouders van Leiden.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 december 2006, door aanplakking ter plaatse bekend gemaakt op 12 januari 2007, heeft het college van burgemeester en wethouders van Leiden (hierna: het college) de eigenaar en/of gebruiker van de woonboot, gelegen in de Trekvliet aan de Corbuloweg nabij het Lammenschansplein te Leiden, onder aanzegging van bestuursdwang met ingang van twee weken na de dag van bekendmaking gelast deze woonboot te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 29 mei 2007 heeft het college het door [appellant A] en [appellant B] (hierna: [appellanten]) daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 juli 2008, verzonden op 9 juli 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 augustus 2008, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 11 februari 2009 hebben [appellanten] een nader stuk ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 februari 2009, waar [appellant A] in persoon, vergezeld door G.T.N. Besteman, en het college, vertegenwoordigd door W.B.A. Mullink, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 3 van de Woonschepenverordening 2000 van de gemeente Leiden (hierna: de verordening) is het verboden om zonder vergunning van burgemeester en wethouders met een woonschip een ligplaats in te nemen.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, stelt de raad een ligplaatsenplan vast waarin wordt aangegeven op welke locaties een ligplaatsvergunning voor woonschepen kan worden verleend.
2.2. Het college heeft aan het in bezwaar gehandhaafde besluit tot aanzegging van bestuursdwang ten grondslag gelegd dat met de woonboot in strijd met artikel 3 van de verordening zonder vergunning een ligplaats wordt ingenomen. De locatie van de woonboot is niet opgenomen in het ligplaatsenplan en volgens het college bestaat geen concreet zicht op legalisering van deze locatie.
2.3. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college zich ten onrechte op dit standpunt heeft gesteld. In dit verband voeren zij aan dat het ligplaatsenplan onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat de locatie van de woonboot ten onrechte niet in dit plan is opgenomen.
2.3.1. Dit betoog faalt. Bij besluit van 20 juni 2001 heeft het college geweigerd aan [appellant B] een ligplaatsvergunning voor de woonboot te verstrekken voor de in het geding zijnde locatie. Deze weigering is in rechte onaantastbaar geworden als gevolg van de uitspraak van de Afdeling van 30 juli 2003 (zaak nr. 200303194/2). [appellanten] beschikken niet over een ligplaatsvergunning. Derhalve staat vast dat is gehandeld in strijd met artikel 3 van de verordening, zodat het college ter zake handhavend kon optreden. Het standpunt van [appellanten] dat het ligplaatsenplan onzorgvuldig tot stand is gekomen doet, wat hier ook van zij, aan deze bevoegdheid niet af.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
[appellanten] hebben geen nieuwe aanvraag ingediend voor een ligplaatsvergunning voor de thans in het geding zijnde locatie. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen bestond reeds hierom geen concreet zicht op legalisering.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Bij besluit van 28 juli 2008 heeft het college het besluit van 21 december 2006 gewijzigd in die zin dat het ook niet is toegestaan zonder ligplaatsvergunning en/of in strijd met het bestemmingsplan op een andere locatie binnen de gemeente een ligplaats in gebruik te nemen. Voorts heeft het college de termijn waarbinnen de woonboot verwijderd dient te worden en te worden gehouden vastgesteld op een week met ingang van de dag na verzending van dit besluit.
Bij brief van 16 januari 2009 heeft het college dit besluit aan de Afdeling toegezonden. Aangezien het college met dit besluit de inhoud en reikwijdte van de bij het besluit van 21 december 2006 opgelegde last wezenlijk heeft gewijzigd, dient dit besluit te worden aangemerkt als een nieuw primair besluit en is het geen onderwerp van dit geding.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Hardeveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2009
312-512.