200806214/1.
Datum uitspraak: 1 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 2 juli 2008 in zaak nr. 07-3551 in het geding tussen:
de minister van Justitie.
Bij besluit van 25 oktober 2006 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) aan [appellant] geweigerd.
Bij besluit van 20 april 2007 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 juli 2008, verzonden op 7 juli 2008, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 augustus 2008, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 februari 2009, waar [appellant] in persoon, en de minister, vertegenwoordigd door S. van den Heuvel, MSc, en mr. N. Koorn, beiden ambtenaar in dienst van het ministerie, zijn verschenen.
2.1. [appellant] heeft een VOG aangevraagd ten behoeve van een vergunning voor de functie van taxiondernemer.
2.2. Ingevolge artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: Wjsg) is een VOG een verklaring van de minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon. De verklaring bevat geen andere mededelingen.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, weigert de minister de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan een behoorlijke uitoefening van de taak of de bezigheden waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan.
2.3. Bij de beoordeling van het risico voor de samenleving hanteert de minister de Beleidsregels VOG 2004 (hierna: de beleidsregels), vastgesteld bij besluit van de minister van 15 maart 2004.
Volgens de beleidsregels kan de afgifte van de VOG worden geweigerd, indien de aanvrager in de justitiële documentatie voorkomt en de aangetroffen antecedenten, indien herhaald en gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering kunnen vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie, taak of opdracht waarvoor de verklaring wordt gevraagd.
Om vast te stellen of de aangetroffen antecedenten een belemmering vormen voor de afgifte van de VOG zijn in bijlage A bij de beleidsregels een algemeen screeningsprofiel en een aantal specifieke screeningsprofielen neergelegd, aan de hand waarvan het risico voor de samenleving wordt bepaald.
Volgens het screeningsprofiel, neergelegd in bijlage A, stuurt een taxiondernemer vanuit zijn functie mensen, de voor hem werkzame taxichauffeur(s) en/of een organisatie, aan, beslist hij over offertes, het voeren van onderhandelingen en het afsluiten van contracten, verschaft hij, schaft hij aan en heeft hij het beheer over goederen en producten waaronder het wagenpark. Daarnaast gaat hij om met contante en girale waarden. Bij het omgaan met gelden bestaat het gevaar van diefstal of verduistering, en het witwassen van gelden. Door bijvoorbeeld het slecht beheren van het wagenpark bestaat het in gevaar brengen van de veiligheid van personen en goederen. Ook bestaat het gevaar van vervalsing, onder andere van de ondernemingsvergunning. Doordat de ondernemer vanuit zijn functie mensen aanstuurt, bestaat het gevaar van machtsmisbruik, afpersing en afdreiging.
2.4. De minister heeft aan het, in bezwaar gehandhaafde, besluit tot weigering van de VOG ten grondslag gelegd dat [appellant] op 12 april 2006 onherroepelijk is veroordeeld wegens overtreding van artikel 3, aanhef en onder B en C, van de Opiumwet (hennepteelt) tot 60 uren werkstraf subsidiair 30 dagen hechtenis, op 13 mei 2005 onherroepelijk is veroordeeld wegens overtreding van artikel 61 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (niet handsfree bellen) tot een geldboete van € 163,00, subsidiair drie dagen hechtenis, en op 15 april 2004 onherroepelijk is veroordeeld wegens overtreding van artikel 11, derde lid, van de Opiumwet (opzettelijk, in de uitoefening van een beroep, handelen in verdovende middelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod) en overtreding van artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (voorhanden hebben van een vuurwapen) tot 80 uren werkstraf subsidiair 40 dagen hechtenis, twee maanden gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, een boete van € 10.000,00, subsidiair 200 dagen hechtenis, en onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen goederen. Bij de veroordeling van 12 april 2006 is deze proeftijd van twee jaar met een jaar verlengd tot 14 juli 2008.
2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de strafbare feiten waarvoor hij is veroordeeld een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van zijn functie, aangezien ze niet in verband staan met het voeren van een taxibedrijf. Voorts heeft de minister volgens [appellant] onvoldoende duidelijk gemaakt welk risico voor de samenleving de afgifte van de VOG oplevert.
2.5.1. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de omstandigheid dat de strafbare feiten zich niet hebben voorgedaan tijdens of in verband met het functioneren van [appellant] als taxiondernemer, niet van doorslaggevend belang is. Het gaat erom of de strafbare feiten waarvoor [appellant] onherroepelijk is veroordeeld, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie van taxiondernemer verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving bestaat. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen heeft de minister, in aanmerking genomen dat [appellant] zich schuldig heeft gemaakt aan de handel in verdovende middelen en verboden wapenbezit, zich op het standpunt mogen stellen dat een risico bestaat voor de veiligheid en gezondheid van mensen, zoals de mensen die [appellant] uit hoofde van zijn functie aanstuurt en mensen met wie [appellant] uit hoofde van zijn functie in contact komt en dat een verhoogde kans bestaat dat de personen die [appellant] uit hoofde van zijn functie aanstuurt in aanraking komen met criminaliteit. De stelling van [appellant] dat hij slechts één werkneemster in dienst heeft, die verklaard heeft dat [appellant] zijn personeel nooit negatief heeft beïnvloed, doet, evenmin als de omstandigheid dat [appellant] inmiddels het taxi-keurmerk heeft behaald, aan de ernst van de gepleegde strafbare feiten en het daaruit voortvloeiende risico voor de samenleving af. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat de minister in aanmerking heeft mogen nemen dat [appellant] een voorbeeldfunctie vervult ten opzichte van voor hem werkende taxichauffeurs en dat in verband daarmee aan zijn functie van taxiondernemer strenge integriteitseisen mogen worden gesteld.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Hardeveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2009