ECLI:NL:RVS:2009:BH9247

Raad van State

Datum uitspraak
1 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200809036/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van schadevergoeding door staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 12 november 2008 het beroep ongegrond verklaarde tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar door de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat. De staatssecretaris had op 21 februari 2008 het bezwaar van [appellant] tegen de afwijzing van zijn verzoek om schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gehandeld.

[Appellant] stelt schade te hebben geleden door gewijzigde wetgeving op het gebied van taxivervoer, specifiek door de Wet van 9 december 1999 en de Wet personenvervoer 2000. Hij betoogt dat de wetswijzigingen zijn taxivergunning waardeloos hebben gemaakt, waardoor de goodwill van zijn taxibedrijf, dat hij als pensioenvoorziening had opgebouwd, verloren is gegaan. De kern van het geschil is of de reactie van de staatssecretaris op het verzoek om schadevergoeding kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt dat de schade die [appellant] stelt te hebben geleden, niet is veroorzaakt binnen de bevoegdheidsuitoefening van de staatssecretaris. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de brief van de staatssecretaris, waarin het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, niet kan worden aangemerkt als een besluit waartegen bezwaar openstaat. De staatssecretaris heeft bovendien terecht gewezen op de mogelijkheid om het geschil voor te leggen aan de burgerlijke rechter.

De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 1 april 2009.

Uitspraak

200809036/1/H2.
Datum uitspraak: 1 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 november 2008 in zaak nr. 08/1333 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 februari 2008 heeft staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat (hierna: de staatssecretaris) het door [appellant] tegen de afwijzing van een verzoek om schadevergoeding gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 12 november 2008, verzonden op 14 november 2008, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 december 2008, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
[appellant] heeft verzocht om een zitting achterwege te laten. De staatssecretaris heeft hiermee ingestemd. Met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Afdeling vervolgens bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] heeft verzocht om vergoeding van schade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van gewijzigde wetgeving op het gebied van het taxivervoer, waarbij hij doelt op de Wet van 9 december 1999 tot wijziging van de Wet personenvervoer voor het taxivervoer (deregulering taxivervoer) en de Wet personenvervoer 2000. [appellant] richt zich niet tegen deze wetten als zodanig, maar tegen de gevolgen die deze voor hem hebben. Aan zijn verzoek om schadevergoeding heeft hij ten grondslag gelegd dat de door hem met zijn taxibedrijf opgebouwde goodwill, die was bedoeld als pensioenvoorziening, door de wetswijzigingen verloren is gegaan omdat zijn taxivergunning waardeloos is geworden.
2.2. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de reactie van de staatssecretaris, bij brief van 3 augustus 2007 gelezen in combinatie met de brief van 23 juli 2007, op het verzoek om schadevergoeding een besluit bevat als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb, waartegen bezwaar openstaat bij de staatssecretaris en vervolgens beroep bij de bestuursrechter. Bij de beantwoording van die vraag is volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 6 mei 1997 in zaak nr. H01.96.0578/Q01, AB 1997, 229) in schadezaken van belang of is voldaan aan de vereisten van de zogenoemde materiële en processuele connexiteit. Aan het vereiste van materiële connexiteit is voldaan, indien de beweerdelijk geleden schade is veroorzaakt binnen het kader van de uitoefening door het bestuursorgaan, dat de schadebeslissing neemt, van een door dat orgaan aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid. Alleen in een dergelijk geval levert een schriftelijke beslissing omtrent schade die niet is gebaseerd op een in een wet of een beleidsregel voorziene specifieke schadevergoedingsregeling, in beginsel een zogenoemd zelfstandig of zuiver schadebesluit op. De wetgever is ingevolge artikel 1:1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb geen bestuursorgaan. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 25 augustus 2004 in zaak nr.
200400060/1) volgt voorts dat, indien de schade beweerdelijk is veroorzaakt door wettelijke bepalingen als zodanig, een schadebeslissing van een bestuursorgaan daarover geen zuiver schadebesluit is, omdat de schade niet is veroorzaakt binnen de bevoegdheidsuitoefening van een bestuursorgaan.
2.2.1. [appellant] heeft zijn verzoek om schadevergoeding niet gebaseerd op een of meerdere besluiten van de staatssecretaris ter uitoefening van bevoegdheden die door de wetgever zijn toegekend, maar op de gevolgen die inwerkingtreding van wetgeving in formele zin voor hem heeft. De door [appellant] gestelde schade is niet veroorzaakt binnen enige - concrete en hem betreffende - bevoegdheidsuitoefening van de staatssecretaris. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat de brief van de staatssecretaris waarbij het verzoek om schadevergoeding is afgewezen niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, zodat de staatssecretaris het daartegen gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De staatssecretaris heeft daarbij met juistheid gewezen op de mogelijkheid om het geschil met betrekking tot de gevorderde schadevergoeding voor te leggen aan de burgerlijke rechter.
2.3. Uit het vorenoverwogene volgt dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd niet kan leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2009
18.