In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 12 november 2008 het beroep ongegrond verklaarde tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar door de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat. De staatssecretaris had op 21 februari 2008 het bezwaar van [appellant] tegen de afwijzing van zijn verzoek om schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gehandeld.
[Appellant] stelt schade te hebben geleden door gewijzigde wetgeving op het gebied van taxivervoer, specifiek door de Wet van 9 december 1999 en de Wet personenvervoer 2000. Hij betoogt dat de wetswijzigingen zijn taxivergunning waardeloos hebben gemaakt, waardoor de goodwill van zijn taxibedrijf, dat hij als pensioenvoorziening had opgebouwd, verloren is gegaan. De kern van het geschil is of de reactie van de staatssecretaris op het verzoek om schadevergoeding kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt dat de schade die [appellant] stelt te hebben geleden, niet is veroorzaakt binnen de bevoegdheidsuitoefening van de staatssecretaris. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de brief van de staatssecretaris, waarin het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, niet kan worden aangemerkt als een besluit waartegen bezwaar openstaat. De staatssecretaris heeft bovendien terecht gewezen op de mogelijkheid om het geschil voor te leggen aan de burgerlijke rechter.
De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 1 april 2009.