200806471/1.
Datum uitspraak: 1 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Amvest Woningen Nova Exploitatie B.V., gevestigd te Amsterdam,
2. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid R.K. Sportvereniging Door Eendracht Omhoog, gevestigd te Nootdorp, gemeente Pijnacker-Nootdorp,
appellanten,
tegen de uitspraken van de rechtbank 's-Gravenhage van 8 juli 2008 in zaken nrs. 07/5490 en 07/5489 in de gedingen tussen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Amvest Woningen Nova Exploitatie B.V.,
2. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid R.K. Sportvereniging Door Eendracht Omhoog
het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp.
Bij besluit van 20 maart 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp (hierna: het college), voor zover thans van belang, de op de bij het besluit bijgevoegde plattegrond aangegeven locatie Sportpark Centrum (N5) aangewezen als plaats waar honden onaangelijnd mogen verblijven.
Bij afzonderlijke uitspraken van 8 juli 2008, verzonden op 10 juli 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Amvest Woningen Nova Exploitatie B.V. (hierna: Amvest) ingestelde beroep niet-ontvankelijk en het daartegen door de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid R.K. Sportvereniging Door Eendracht Omhoog (hierna: RKDEO) ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraken zijn aangehecht.
Tegen deze uitspraken hebben Amvest bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 augustus 2008, en RKDEO bij brief, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 februari 2009, waar RKDEO, vertegenwoordigd door [voorzitter], en het college, vertegenwoordigd door R.J.J. Warringa, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 2.4.17, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Pijnacker-Nootdorp 2002 is het de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:
a. binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is;
b. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;
c. op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een door middel van tatoeage aangebracht identificatiemerk, die de eigenaar of houder duidelijk doen kennen.
Ingevolge het tweede lid kan het college plaatsen aanwijzen waar het in het eerste lid, onder a, gestelde verbod niet geldt.
Het hoger beroep van Amvest tegen de uitspraak in zaak nr. 07/5490
2.2. De rechtbank heeft overwogen dat op het besluit van 20 maart 2007 afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van toepassing is en dat het college de inspraakprocedure Aanwijzen hondenuitrenterreinen op 4 en 11 oktober 2006 bekend heeft gemaakt en heeft gepubliceerd in het huis-aan-huisblad Telstar, waarbij is medegedeeld dat het tot zes weken na de publicatie mogelijk is om bezwaren en reacties toe te sturen. De rechtbank heeft voorts overwogen dat Amvest geen zienswijze naar voren heeft gebracht tegen het ontwerpbesluit en heeft haar beroep ingevolge artikel 6:13 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard.
2.3. Amvest betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat de besluitvorming ten aanzien van het hondenuitrenterrein onzorgvuldig tot stand is gekomen, hetgeen volgens Amvest door de burgemeester van Pijnacker-Nootdorp is erkend.
2.4. Dit betoog faalt. Het college heeft het ontwerpbesluit ter inzage gelegd en heeft hiervan in het huis-aan-huisblad Telstar kennis gegeven, waarmee is voldaan aan de vereisten van de artikelen 3:11 en 3:12 van de Awb. Vaststaat dat Amvest geen zienswijze naar voren heeft gebracht. Geen grond bestaat voor het oordeel dat dit niet redelijkerwijs aan Amvest kan worden verweten. De door Amvest in hoger beroep overgelegde brief van de burgemeester aan H. van Kesteren van 6 september 2007 maakt dit niet anders, reeds omdat hetgeen hierin door de burgemeester wordt gesteld over volgens deze ongebruikelijke procedurele perikelen betrekking heeft op de procedure na het besluit van 20 maart 2007. De rechtbank heeft het beroep van Amvest terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.5. Het hoger beroep van Amvest tegen de uitspraak in zaak nr. 07/5490 is ongegrond. Deze uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het hoger beroep van RKDEO tegen de uitspraak in zaak nr. 07/5489
2.7. De rechtbank heeft overwogen dat, gelet op het door het college gevoerde beleid waarbij binnen de gemeente een aantal hondenuitrenterreinen is aangewezen, geen grond bestaat voor het oordeel dat het college de belangen die worden gediend door de in het geding zijnde aanwijzing tot hondenuitrenterrein, niet in redelijkheid zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van RKDEO bij het achterwege blijven van de aanwijzing. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat op het uitrenterrein de verplichting geldt voor eigenaren de hondenpoep op te ruimen, dat het gras op het terrein eenmaal per week gemaaid zal worden en dat het college voornemens is over te gaan tot het aanbrengen van hekwerken tussen de door RKDEO gebruikte sportvelden en het uitrenterrein. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het door het college aangewezen uitrenterrein beperkt van omvang is en bedoeld voor het dagelijkse uitlaatrondje, niet voor de grotere wandelingen, en dat getracht is de uitrenterreinen zo evenredig mogelijk over het grondgebied van de gemeente te verdelen.
2.8. RKDEO betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college onvoldoende gewicht heeft toegekend aan het belang van RKDEO. Volgens RKDEO is de afscheiding tussen het uitrengebied en de door haar gebruikte sportvelden onvoldoende, wat tot gevolg heeft dat de honden overlast zullen veroorzaken op de sportvelden. Uitwerpselen van honden zijn moeilijk te verwijderen en de door het college beoogde handhaving zal onvoldoende zijn, aldus RKDEO.
2.9. Dit betoog faalt. Bij een besluit tot aanwijzing van een hondenuitrenterrein komt aan het college beleidsvrijheid toe. De rechterlijke toets beperkt zich in deze zaak tot de vraag of het college in redelijkheid de locatie Sportpark Centrum als hondenuitrenterrein heeft kunnen aanwijzen. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden, zoals hierboven weergegeven onder 2.7, geoordeeld dat het aanwijzingsbesluit deze rechterlijke toets doorstaat. Dat, zoals RKDEO heeft aangevoerd, de afscheiding tussen het uitrengebied en de door haar gebruikte sportvelden onvoldoende is, is niet gebleken uit de ter zitting getoonde foto's van deze afscheiding.
2.10. Het hoger beroep van RDKEO tegen de uitspraak in zaak nr. 07/5489 is ongegrond. Deze uitspraak dient te worden bevestigd.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraken.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Hardeveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2009