200804888/1.
Datum uitspraak: 1 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. de korpsbeheerder van de politieregio Zaanstreek-Waterland,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 4 juni 2008 in zaak
nr. 07 - 7752 in het geding tussen:
de korpsbeheerder van de politieregio Zaanstreek-Waterland.
Bij besluit van 3 januari 2006 heeft de korpschef van de politieregio Zaanstreek-Waterland het verzoek van [appellant sub 1] om openbaarmaking van alle documenten die betrekking hebben op de bekladdingen die in de nacht van 18 op 19 oktober 2005 in Purmerend plaatsvonden buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 2 juni 2006 heeft de korpsbeheerder van de politieregio Zaanstreek-Waterland (hierna: de korpsbeheerder) het door [appellant sub 1] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 maart 2007, verzonden op 14 maart 2007, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant sub 1] ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit op bezwaar vernietigd.
Bij uitspraak van 7 november 2007 in zaak nr.
200702527/1heeft de Afdeling het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, die uitspraak vernietigd en de zaak naar de rechtbank teruggewezen.
Bij uitspraak van 4 juni 2008, verzonden op 5 juni 2008, heeft de rechtbank het beroep van [appellant sub 1] opnieuw gegrond verklaard, het besluit 2 juni 2006 vernietigd en de korpsbeheerder opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 juni 2008, en de korpsbeheerder bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 juli 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep van de korpsbeheerder zijn aangevuld bij brief van 2 september 2008.
[appellant sub 1] heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 1 oktober 2008 heeft [appellant sub 1] toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 maart 2009, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. H. van Drunen, juridisch adviseur te Utrecht, en de korpsbeheerder, vertegenwoordigd door mr. A.M. Vinjé, werkzaam bij de politie Zaanstreek-Waterland, zijn verschenen.
Het hoger beroep van de korpsbeheerder
2.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) kan eenieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet politieregisters (hierna: de Wpolr) wordt onder politieregister of register verstaan een samenhangende verzameling van op verschillende personen betrekking hebbende persoonsgegevens
- die langs geautomatiseerde weg wordt gevoerd of met het oog op een doeltreffende raadpleging van die gegevens systematisch is aangelegd, en
- die is aangelegd ten dienste van de uitvoering van de politietaak.
Ingevolge die aanhef en onder h wordt onder het verstrekken van gegevens uit een politieregister verstaan het bekend maken of ter beschikking stellen van persoonsgegevens, voor zover zulks geheel of grotendeels steunt op gegevens die in dat politieregister zijn opgenomen, of die door verwerking daarvan, al dan niet in verband met andere gegevens, zijn verkregen.
Ingevolge die aanhef en onder i wordt onder persoonsgegevens verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: de Wbp).
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wbp wordt onder persoonsgegeven verstaan elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon.
2.2. In het besluit van 2 juni 2006 heeft de korpsbeheerder zich op het standpunt gesteld dat het niet mogelijk is met een beroep op de Wob gegevens uit een politieregister te verkrijgen. Daaraan heeft de korpsbeheerder ten grondslag gelegd dat de informatieverstrekking waarop het verzoek ziet, uitputtend wordt geregeld door de Wpolr, welke wet een gesloten stelsel van verstrekkingen kent zodat de informatie niet aan een ieder kan worden verstrekt maar slechts aan de geregistreerde als belanghebbende. Verder is een tijdelijk register naar zijn aard een van de meest gesloten registers, aldus de korpsbeheerder.
2.3. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 29 november 2006 in zaak nr.
200601984/1overwogen dat uit de tekst van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, h en i, van de Wpolr blijkt dat het regime van deze wet uitsluitend van toepassing is op persoonsgegevens, als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van de Wbp. Het verstrekkingenregime van de Wpolr heeft derhalve betrekking op persoonsgegevens in vorenbedoelde zin en - anders dan de Wob - niet op de documenten waarin ze kunnen zijn vervat. Voor het oordeel dat voor een tijdelijk politieregister een nog stringenter verstrekkingenregime geldt, ziet de rechtbank noch in de wet noch in de toelichting bij die wet grond.
De rechtbank heeft na kennisname van de stukken waarom door [appellant sub 1] is verzocht geoordeeld geen grond te zien voor het oordeel dat deze stukken uitsluitend of grotendeels persoonsgegevens bevatten in de zin van de Wpolr, gelezen in samenhang met de Wbp. De korpsbeheerder is er dan ook ten onrechte van uitgegaan dat deze stukken integraal onder de Wpolr vallen en heeft ten onrechte geen toepassing gegeven aan de Wob. De in bezwaar gehandhaafde weigering het verzoek van [appellant sub 1] niet in behandeling te nemen is derhalve ondeugdelijk gemotiveerd.
2.4. De korpsbeheerder betoogt dat de rechtbank zich ten onrechte op de in rechtsoverweging 2.3 genoemde jurisprudentie van de Afdeling heeft gebaseerd omdat daarin ten onrechte onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds persoonsgegevens en anderzijds de daarmee samenhangende informatie. Het loskoppelen van persoonsgegevens van de daarmee samenhangende informatie verdraagt zich niet met de geschiedenis van de totstandkoming van de Wpolr omdat daaruit niet blijkt dat met meerdere afbakeningscriteria zou moeten worden gewerkt. Het verstrekkingenregime van de Wpolr heeft geen betrekking op persoonsgegevens als zodanig, maar op gegevensverstrekking uit een politieregister, aldus de korpsbeheerder. Verder volgt uit de tekst en de toelichting van de Wpolr dat de wetgever heeft beoogd een alternatieve openbaarmakingsregeling in het leven te roepen, die aan de Wob derogeert. In dat verband verwijst de korpsbeheerder naar de nota naar aanleiding van het eindverslag (Kamerstukken II 1988/89, 19 589 nr. 11, p. 31) waarin staat dat het voorstel voor de Wpolr uitputtend is wat betreft gegevens die aan een politieregister zijn ontleend. In deze zaak gaat het bovendien om een bijzonder, tijdelijk, politieregister, aldus de korpsbeheerder.
Verder betoogt de korpsbeheerder dat de documenten in het politieregister, waar het verzoek van [appellant sub 1] betrekking op heeft, anders dan de rechtbank heeft overwogen, uitsluitend of grotendeels persoonsgegevens in de zin van de Wpolr bevatten. Het tijdelijke register bevat namelijk geen processen-verbaal die algemene dan wel niet tot personen aanwijsbare informatie bevatten met betrekking tot de aangelegenheid waaromtrent [appellant sub 1] om informatie heeft verzocht.
Ten slotte betoogt de korpsbeheerder dat het door [appellant sub 1] gedane verzoek geen betrekking heeft op een bestuurlijke aangelegenheid als bedoeld in de Wob en dat de informatie mede is geweigerd in het belang van opsporing en vervolging, als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Wob.
2.5. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder andere haar uitspraak van 29 november 2006 in zaak nr.
200601984/1vloeit uit de tekst en de geschiedenis van de totstandkoming van de Wpolr voort dat, zoals de korpsbeheerder terecht heeft betoogd, deze wet voor de verstrekking van gegevens een gesloten systeem kent. In die uitspraak heeft de Afdeling voorts overwogen dat, gelet op de tekst van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, h en i, van de Wpolr, het regime van de Wpolr uitsluitend van toepassing is op persoonsgegevens, als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van de Wbp en dat de geschiedenis van de totstandkoming van deze wet geen grond biedt aan deze bepalingen een andere betekenis toe te kennen dan uit hun tekst voortvloeit. Het verstrekkingenregime van de Wpolr heeft derhalve betrekking op persoonsgegevens in vorenbedoelde zin en - anders dan de Wob - niet op documenten waarin ze kunnen zijn vervat. In dit stelsel brengt de omstandigheid dat een document persoonsgegevens bevat niet met zich dat het document als zodanig onder de werking van de Wpolr valt, ook voor zover dit document andere dan persoonsgegevens in voormelde zin bevat. In het betoog van de korpsbeheerder ziet de Afdeling geen aanleiding daarop terug te komen.
Het betoog van de korpsbeheerder dat in de nota naar aanleiding van het eindverslag (kamerstukken II 1988/89, 19 589 nr. 11, p. 31) staat dat de Wpolr uitputtend is wat betreft gegevens die zijn ontleend aan een politieregister en dat voor gegevens uit een politieregister de Wpolr in de plaats treedt van de Wob, maakt dat niet anders aangezien in artikel 1, aanhef en onder h, van de Wpolr het verstrekken van gegevens uit een politieregister expliciet is omschreven als het bekend maken of ter beschikking stellen van persoonsgegevens. Voorts staat in de hiervoor genoemde nota dat de Wpolr slechts betrekking heeft op persoonsgegevens in verband met een register dat is aangelegd voor de uitvoering van de politietaak. De rechtbank heeft zich met juistheid op de jurisprudentie van de Afdeling gebaseerd.
De omstandigheid dat het in deze zaak om een bijzonder, tijdelijk register zou gaan, maakt niet dat het betoog dat informatieverstrekking daaruit niet is toegestaan, slaagt. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen bevat de Wpolr noch de geschiedenis van de totstandkoming daarvan aanknopingspunten dat voor een tijdelijk register een stringenter verstrekkingenregime geldt.
2.6. Na met toepassing van artikel 8:29 van de Awb van de documenten kennis te hebben genomen, is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat de stukken waarom door [appellant sub 1] is verzocht niet uitsluitend of grotendeels persoonsgegevens bevatten in de zin van de Wpolr, gelezen in samenhang met de Wbp. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de korpsbeheerder er ten onrechte van is uitgegaan dat de stukken integraal onder het regime van de Wpolr vallen.
Het betoog faalt eveneens.
2.7. Het betoog van de korpsbeheerder dat zich geen bestuurlijke aangelegenheid als bedoeld in de Wob voordoet en dat de verstrekking mede is geweigerd in het belang van de opsporing en vervolging kan niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak aangezien de korpsbeheerder in het bij de rechtbank bestreden besluit daarover geen standpunt heeft ingenomen. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat op het ter zake aangevoerde niet behoefde te worden ingegaan.
2.8. Het hoger beroep van de korpsbeheerder is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Nu ter zitting is gebleken dat de korpsbeheerder de uit die uitspraak voortvloeiende verplichting een nieuw besluit op bezwaar te nemen niet is nagekomen, zal de Afdeling een termijn stellen waarbinnen alsnog een nieuw besluit op bezwaar dient te worden genomen.
2.9. De korpsbeheerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Het hoger beroep van [appellant sub 1]
2.10. Ingevolge artikel 8:74, eerste lid, van de Awb houdt, indien de rechtbank het beroep gegrond verklaart, de uitspraak tevens in dat aan de indiener van het beroepschrift het door hem betaalde griffierecht wordt vergoed door de door de rechtbank aangewezen rechtspersoon.
2.11. De rechtbank heeft het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit van 2 juni 2006 gegrond verklaard. Gelet daarop slaagt het betoog van [appellant sub 1] dat de rechtbank de korpsbeheerder ten onrechte niet heeft veroordeeld het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.
2.12. Het hoger beroep is gegrond.
2.13. De korpsbeheerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Daarbij is in aanmerking genomen dat voor het indienen van het hoger beroepschrift toepassing dient te worden gegeven aan de wegingsfactor "zeer licht" (0,25) als bedoeld in de bijlage behorende bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, aangezien het hier een eenvoudige vraag betreft, waarbij geen materiële beoordeling van het geschil behoefde plaats te vinden.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van [appellant sub 1] gegrond;
II. vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarin is nagelaten de politieregio Zaanstreek-Waterland te gelasten het griffierecht voor de behandeling van het beroep te vergoeden;
III. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
IV. draagt de korpsbeheerder op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen en dit aan [appellant sub 1] toe te zenden;
V. veroordeelt de korpsbeheerder tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van de hoger beroepen opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 724,50 (zegge: zevenhonderdvierentwintig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door politieregio Zaanstreek-Waterland aan [appellant sub 1] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat politieregio Zaanstreek-Waterland aan [appellant sub 1] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 357,00 (zegge: driehonderdzevenenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en hoger beroep vergoedt.
VII. verstaat dat de secretaris van de Raad van State van de politieregio Zaanstreek-Waterland griffierecht ten bedrage van € 433,00 (zegge: vierhonderddrieëndertig euro) heft.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Graat
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2009