ECLI:NL:RVS:2009:BH8582

Raad van State

Datum uitspraak
20 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200800310/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • T.M.A. Claessens
  • R. van der Spoel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaalde aanvraag om asiel voor vreemdeling uit Noord-Irak en nieuw gebleken feiten

In deze zaak gaat het om een vreemdeling die een herhaalde aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend, na eerdere afwijzingen door de staatssecretaris van Justitie. De vreemdeling heeft zijn aanvraag onderbouwd met nieuwe feiten en omstandigheden, waaronder brieven van Amnesty International en berichten van het Algemeen Nederlands Persbureau (ANP) over de verslechterde veiligheidssituatie in Noord-Irak. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat deze nieuwe informatie niet op voorhand kan worden uitgesloten als relevant voor de beoordeling van de aanvraag. De staatssecretaris had eerder een aanvraag van de vreemdeling afgewezen, maar de voorzieningenrechter heeft bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen op basis van de nieuwe feiten.

De Raad van State bevestigt de uitspraak van de voorzieningenrechter en oordeelt dat de nieuwe informatie voldoende is om een hernieuwde toetsing van de aanvraag te rechtvaardigen. De Raad stelt dat indien er nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, deze kunnen leiden tot een andere beoordeling van de aanvraag. De vreemdeling heeft eerder, op 31 mei 1998, een aanvraag ingediend die is afgewezen, en ook een aanvraag in 2007 die eveneens is afgewezen. De Raad van State benadrukt dat de nieuwe feiten en omstandigheden die na de eerdere besluiten zijn opgekomen, van belang zijn voor de beoordeling van de huidige aanvraag.

De Raad van State bevestigt de uitspraak van de voorzieningenrechter en veroordeelt de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling. De uitspraak is gedaan in het openbaar op 20 maart 2009, waarbij de Raad van State de staatssecretaris van Justitie heeft aangesproken op de noodzaak om de veiligheidssituatie in Noord-Irak in overweging te nemen bij de beoordeling van asielaanvragen.

Uitspraak

200800310/1/V2.
Datum uitspraak: 20 maart 2009
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 4 januari 2008 in zaak nrs. 07/44846 en 07/44847 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 november 2007 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 4 januari 2008, verzonden op dezelfde datum, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 11 januari 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In de grieven klaagt de staatssecretaris, voor zover thans van belang, dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat de door de vreemdeling ingebrachte stukken ten betoge dat een categoriaal beschermingsbeleid voor asielzoekers afkomstig uit Noord-Irak dient te worden gevoerd, nieuw gebleken feiten en omstandigheden behelzen, omdat op voorhand is uitgesloten dat deze stukken kunnen afdoen aan het eerdere besluit.
2.1.1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr. 200706839/1, www.raadvanstate.nl) vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Dit uitgangspunt geldt niet alleen voor besluiten genomen naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, maar ook voor besluiten op een verzoek om terug te komen van een al dan niet op aanvraag genomen besluit (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2005 in zaak nr. 200406320/1, www.raadvanstate.nl).
Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.
2.1.2. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
2.1.3. De vreemdeling heeft eerder, op 31 mei 1998, een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling. Bij besluit van 24 februari 1999 heeft de staatssecretaris deze aanvraag afgewezen. Bij besluit van
25 oktober 2000 heeft de staatssecretaris deze afwijzing in bezwaar gehandhaafd.
Voorts heeft de vreemdeling op 4 april 2007 een aanvraag ingediend om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen. Bij besluit van 9 mei 2007 heeft de staatssecretaris deze aanvraag afgewezen. Op 24 november 2007 heeft de vreemdeling opnieuw een aanvraag als vorenbedoeld ingediend. Het op die aanvraag genomen besluit van 29 november 2007 is van gelijke strekking als de besluiten van
25 oktober 2000 en 9 mei 2007, zodat op het tegen dat besluit ingestelde beroep voormeld beoordelingskader van toepassing is.
2.1.4. Ter nadere toelichting van het aan zijn aanvraag van 24 november 2007 ten grondslag gelegde betoog, dat een categoriaal beschermingsbeleid voor asielzoekers afkomstig uit Noord-Irak dient te worden gevoerd, heeft de vreemdeling, voor zover thans van belang, in zijn zienswijze verwezen naar:
- brieven van Amnesty International aan de staatssecretaris van 23 juli 2007 en 30 oktober 2007 en
- berichten van het Algemeen Nederlands Persbureau (hierna: ANP) "Turkije bombardeert dorpen in Noord-Irak" van 13 november 2007 en "Turkije zet invasie Noord-Irak door" van 15 november 2007.
2.1.5. Zoals de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen, dateren deze stukken van ná het eerdere besluit van 9 mei 2007 en konden deze derhalve niet eerder worden overgelegd.
De voorzieningenrechter heeft, bij de beantwoording van de vraag of niet op voorhand is uitgesloten dat deze stukken kunnen afdoen aan het eerdere besluit van 9 mei 2007, het door de staatssecretaris in het besluit van 29 november 2007 naar aanleiding van die stukken ingenomen standpunt dat geen aanleiding bestaat voor asielzoekers uit Noord-Irak een beleid van categoriale bescherming te voeren, terecht buiten beschouwing gelaten, nu hij eerst diende te treden in de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, als hiervoor onder 2.1.2. bedoeld, die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen.
De voorzieningenrechter heeft terecht niet op voorhand uitgesloten geacht dat het uit voormelde brieven blijkende standpunt van Amnesty International, dat aan asielzoekers afkomstig uit Noord-Irak bescherming moet worden geboden, kan afdoen aan het eerdere besluit, voor zover daarbij is geweigerd de vreemdeling een verblijfsvergunning op de voet van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) te verlenen, aangezien dat standpunt mede is gebaseerd op relevante nieuw gebleken feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het eerdere besluit van 9 mei 2007. De voorzieningenrechter heeft voorts terecht evenmin op voorhand uitgesloten geacht dat voormelde feitelijke en verifieerbare ANP-berichten kunnen afdoen aan het eerdere besluit, aangezien uit die berichten blijkt dat de veiligheidssituatie in Noord-Irak is verslechterd ten opzichte van de situatie op 9 mei 2007. De voorzieningenrechter heeft derhalve terecht overwogen dat voormelde stukken nieuw gebleken feiten en omstandigheden, in vorenbedoelde zin, behelzen. De grief faalt.
2.2. Hetgeen voor het overige is aangevoerd en voldoet aan het bepaalde in artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000, kan evenmin tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de
Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan de vreemdeling onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Van Loo
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2009
418.
Verzonden: 20 maart 2009
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak