200805785/1.
Datum uitspraak: 24 maart 2009
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht, van 26 juni 2008 in zaak nrs. 07/39858 en 07/39857 in het geding tussen:
de staatssecretaris van Justitie.
Bij besluit van 9 oktober 2006 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie een aanvraag van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 25 september 2007 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 26 juni 2008, verzonden op 27 juni 2008, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 25 juli 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. In zijn enige grief klaagt de staatssecretaris dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het advies van de minister van Economische Zaken (hierna: de minister) van 19 april 2007 niet aan het besluit van 9 oktober 2006 ten grondslag had mogen worden gelegd, omdat dit advies nog was gebaseerd op de criteria in de circulaire van de minister van 4 november 1992 (de "zelfstandigen/brief EZ") en niet op het puntensysteem neergelegd in de notitie bij de brief van 1 mei 2006 van de minister (Kamerstukken II 2005-2006, 29 696, nr. 3). Daartoe betoogt de staatssecretaris dat de voorzieningenrechter aldus heeft miskend dat de minister advies uitbrengt doch dat het aan de staatssecretaris is te beoordelen of sprake is van arbeid als zelfstandige waarmee een wezenlijk Nederlands belang is gediend en derhalve moet worden uitgegaan van het door de staatssecretaris ter zake gevoerde beleid, dat is neergelegd in de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000). Het puntensysteem is in het beleid opgenomen bij besluit van 12 december 2007, in werking getreden op 4 januari 2008, zodat het in dit geval niet van toepassing is, aldus de staatssecretaris.
2.1.1. Ingevolge artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, onder een beperking, verband houdende met het verrichten van arbeid als zelfstandige, worden verleend aan de vreemdeling die zodanige arbeid verricht of gaat verrichten, waarmee naar het oordeel van de staatssecretaris een wezenlijk Nederlands belang is gediend.
Volgens paragraaf B5/7.7 van de Vc 2000, zoals die luidde ten tijde van belang, kan, indien aan alle algemene voorwaarden wordt voldaan, een verblijfsvergunning aan een vreemdeling worden verleend indien hij in Nederland zelfstandige ondernemersactiviteiten gaat verrichten, de leeftijd van zestig jaar nog niet heeft bereikt, met zijn bedrijfsactiviteit een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend en hij voor het uitoefenen van de bedrijfsactiviteit uit het buitenland dient te worden aangetrokken. Om te beoordelen of de vreemdeling voldoet aan de laatste twee genoemde voorwaarden, dient de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND) in beginsel advies te vragen aan de minister.
2.1.2. Bij voormelde brief van 1 mei 2006 heeft de minister aan de voorzitter van de Tweede Kamer medegedeeld dat hij vanaf die datum nieuwe toetsingscriteria zal hanteren voor de toelating van vreemdelingen die in Nederland een zelfstandige onderneming willen starten. Deze criteria zijn neergelegd in de bij die brief gevoegde notitie. Daarover merkt de minister op dat zelfstandigen niet langer zullen worden getoetst aan het criterium of een Nederlander of vreemdeling met een geldige verblijfstitel hetzelfde werk zou kunnen vervullen, maar dat een puntensysteem wordt ingesteld. De bedoeling daarvan is dat het voor potentiële immigranten eenvoudig is vast te stellen of ze als zelfstandige in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning.
Bij brief van 4 juni 2007 aan de voorzitter van de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2006-2007, 29 696, nr. 5) heeft de minister mede namens de staatssecretaris aangegeven dat hoewel in de brief van 1 mei 2006 werd aangekondigd dat het puntenstelsel per direct in werking zou treden, dit vooralsnog niet mogelijk is gebleken, omdat er een organisatie moet zijn, die het nieuwe systeem kan uitvoeren. Voorts is aangegeven dat de daadwerkelijke start van het puntensysteem afhankelijk is van de noodzakelijke aanpassing van de Vc 2000 en de totstandkoming van operationele afspraken tussen het "uitvoeringsorgaan" en de IND.
2.1.3. Bij Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2007/39 (hierna: WBV 2007/39) is de Vc 2000 gewijzigd en is in paragraaf B5/7.3.1 daarvan een puntensysteem neergelegd, dat in de plaats is gekomen van de criteria in paragraaf B5/7.7 voormeld. Deze wijziging is op 4 januari 2008 in werking getreden. De Beleidsregel advisering toelating vreemdelingen als zelfstandig ondernemer in Nederland, vastgesteld bij besluit van de minister van 21 november 2007, is op 6 januari 2008 in werking getreden.
2.1.4. Het is ingevolge artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000 aan de staatssecretaris om te beoordelen of met de arbeid die de vreemdeling als zelfstandige verricht of gaat verrichten naar zijn oordeel een wezenlijk Nederlands belang is gediend. Daarbij hanteerde hij ten tijde van belang als beleid hetgeen in paragraaf B5/7.7 Vc 2000 was opgenomen. In het advies van de minister van 19 april 2007 aan de staatssecretaris is aan dat beleid toepassing gegeven. De toepasselijke beleidsregels zijn nadien gewijzigd met de inwerkingtreding van het WBV 2007/39. In verband met de advisering door de minister is als uitvloeisel daarvan de Beleidsregel advisering toelating vreemdelingen als zelfstandig ondernemer in Nederland vastgesteld. Gelet op het voorgaande is de brief van 1 mei 2006, hoewel de bewoordingen daarvan wijzen op een onmiddellijke invoering van een puntenstelsel, in feite slechts een aankondiging geweest van het voornemen dat met betrekking tot de toelating van vreemdelingen als zelfstandige een nieuw beleid zal worden gevoerd. De brief van 4 juni 2007 bevestigt dat. Uit die brief kan worden opgemaakt dat weliswaar een onmiddellijke beleidswijziging was beoogd, maar dat dit niet mogelijk bleek te zijn omdat de Vc 2000 nog moest worden gewijzigd en uitvoeringsafspraken moesten worden gemaakt. Daarom is niet van belang of het puntensysteem zich op basis van de brief van 1 mei 2006 voor directe toepassing leende. Voorts is niet gebleken dat bij de advisering door de minister ter zake van de toelating van vreemdelingen als zelfstandige na 1 mei 2006 en vóór de inwerkingtreding van het WBV 2007/39 sprake was van een bestendige gedragslijn die vooruitliep op het nieuwe beleid. De grief slaagt.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 25 september 2007 beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, in zoverre daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
2.3. De vreemdeling heeft naar voren gebracht dat in zijn geval wel sprake is van een wezenlijk Nederlands belang in de zin van artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000, nu het nadelig voor Nederland is als hij zijn verplichtingen die voortvloeien uit zijn deelname aan het economisch verkeer niet kan nakomen en hij voorts over bijzondere kwaliteiten op zijn vakgebied beschikt. De staatssecretaris had zich volgens hem niet mogen baseren op het advies van de minister, omdat het te summier beargumenteerd is. Ook heeft de vreemdeling aangevoerd dat hij in Nederland samenwoont met zijn vriendin en dat zij voornemens zijn te huwen.
2.3.1. Het oordeel van de staatssecretaris of met het verrichten van een bepaalde activiteit een wezenlijk Nederlands belang is gediend als bedoeld in artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000 moet door de rechter terughoudend worden getoetst.
2.3.2. Er is, nu de stellingen van de vreemdeling dienaangaande niet zijn onderbouwd, geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris zich, gelet op voormeld advies van de minister, niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet wordt voldaan aan het in artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000 gestelde vereiste.
2.3.3. Voor zover de vreemdeling beoogt te betogen dat de weigering hem een verblijfsvergunning te verlenen in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, treft dat betoog evenmin doel. Nu het een eerste aanvraag betreft en de vreemdeling geen verlening van een verblijfsvergunning heeft gevraagd in verband met verblijf bij één of meer als gezinslid aan te merken personen, levert de afwijzing reeds daarom geen strijd met voormelde verdragsbepaling op.
2.4. Gelet op het vorenstaande dient het door de vreemdeling bij de rechtbank ingediende beroep tegen het besluit van 25 september 2007 ongegrond te worden verklaard.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht, van 26 juni 2008 in zaak nr. 07/39857;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Zwemstra
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2009
91.
Verzonden: 24 maart 2009
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak