200901359/1/V3.
Datum uitspraak: 19 maart 2009
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats 's Hertogenbosch, van 24 februari 2009 in zaak nr. 09/4439 in het geding tussen:
de staatssecretaris van Justitie.
Bij besluit van 6 februari 2009 is [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 24 februari 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats 's Hertogenbosch, (hierna: de rechtbank) het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 24 februari 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 maart 2008, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. M.P. Bouma, ambtenaar bij het Ministerie van Justitie, en de vreemdeling, vertegenwoordigd door
mr. T. Bissessur, advocaat te Zoetermeer, zijn verschenen.
2.1. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank, door te overwegen dat door de staatssecretaris ter zitting is bevestigd dat zich sinds de uitspraak van de Afdeling van 16 december 2008, in zaak nr. 200808462/1 (www.raadvanstate.nl) geen nieuwe ontwikkelingen hebben voorgedaan waaruit kan worden afgeleid dat de Chinese autoriteiten thans wel bereid zijn ten behoeve van hier te lande in bewaring gestelde Chinese onderdanen een laissez passer te verstrekken, heeft miskend dat het zicht op uitzetting van de vreemdeling niet zozeer afhankelijk is van een nog af te geven laissez passer maar wordt ontleend aan de mogelijkheid om hem te verwijderen op basis van een goedgelijkende kopie van zijn verlopen paspoort en een in 2004 aan hem verstrekte laissez passer. De rechtbank is volgens de staatssecretaris ten onrechte tot het oordeel gekomen dat niet duidelijk is op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat de vreemdeling op deze wijze kan worden uitgezet naar China. Anders dan de rechtbank heeft overwogen is in het verleden niet slechts één maar zijn verschillende Chinese onderdanen met succes op verlopen identiteitsdocumenten naar China verwijderd. Dat gegeven maakt dat niet op voorhand behoeft te worden aangenomen dat de vreemdeling geen toegang tot China zal worden verleend, aldus de staatssecretaris.
2.2. De rechtbank is er bij haar oordeel dat niet duidelijk is op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat de vreemdeling uitgezet kan worden naar China ten onrechte vanuit gegaan dat in het verleden slechts één vreemdeling op basis van een verlopen paspoort naar dat land is uitgezet. Uit het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van de rechtbank blijkt dat de staatssecretaris toen weliswaar oorspronkelijk heeft verklaard dat één uitzetting met gebruikmaking van een verlopen paspoort uit 2004 heeft plaatsgevonden, maar vervolgens tevens te kennen heeft gegeven dat eerder is gebleken dat de Chinese autoriteiten een verlopen paspoort wel accepteren zonder akkoord en dat de desbetreffende vreemdelingen niet terugkomen. De daarbij gestelde vraag om welke aantallen het gaat en naar welke stad de uitzetting plaatsvindt, is vervolgens onbeantwoord gebleven. Ter zitting bij de Afdeling heeft de staatssecretaris desgevraagd nader toegelicht dat in 2008 enkele Chinese vreemdelingen die in bezit waren van een origineel, maar niet meer geldig Chinees paspoort per KLM vliegtuig naar Shanghai of Peking zijn verwijderd en hun toegang tot China is verleend.
Zoals bij de rechtbank reeds was gebleken, had de staatssecretaris niet nog slechts een vlucht aangevraagd ten behoeve van de verwijdering van de vreemdeling naar Shanghai, maar ook de KLM bereid gevonden de vreemdeling naar die stad te vervoeren. Nu de vreemdeling beschikte over het origineel van een eerder door de Chinese autoriteiten ten behoeve van hem verstrekt, zij het niet meer geldig, laissez passer en daarnaast over een duidelijke kopie van zijn, eveneens verlopen, paspoort heeft de staatssecretaris ervan mogen uitgaan dat de Chinese nationaliteit van de vreemdeling niet ter discussie zou staan en gelet op de in 2008 opgedane ervaringen met uitzetting van Chinese vreemdelingen die in het bezit waren van een verlopen paspoort, voorts mogen aannemen dat de Chinese autoriteiten de vreemdeling op basis van vermelde documenten toegang zouden verlenen. Uit het vorenoverwogene volgt dat de rechtbank ten onrechte onvoldoende duidelijk heeft geacht dat uitzetting van de vreemdeling naar China mogelijk is en ten onrechte de bewaring wegens het ontbreken van zicht op uitzetting onrechtmatig heeft geacht.
De grief slaagt.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling ten aanzien van het beroep van de vreemdeling, voor zover daarop na hetgeen hiervoor is overwogen nog moet worden beslist, als volgt.
2.4. De vreemdeling klaagt dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld.
2.4.1. De staatssecretaris heeft reeds tijdens de aan de inbewaringstelling voorafgaande strafrechtelijke detentie van de vreemdeling een aantal vertrekgesprekken met hem gevoerd. Op de derde dag na de inbewaringstelling is een laissez passer aanvraag naar de Chinese autoriteiten verzonden. Dat dit niet eerder is gebeurd, houdt verband met onverwachte vervroeging van de einddatum van de strafrechtelijke detentie naar 6 februari 2009. Naast de laissez passer aanvraag heeft de staatssecretaris een procedure in gang gezet om de uitzetting van de vreemdeling te bewerkstelligen met gebruikmaking van een reeds eerder voor hem afgegeven, maar niet meer geldige laissez passer en een kopie van zijn inmiddels verlopen paspoort. Onder deze omstandigheden bestaat geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris niet met de van hem te verlangen voortvarendheid te werk is gegaan.
2.5. Het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 6 februari 2009 dient alsnog ongegrond te worden verklaard. Er is geen grond voor schadevergoeding.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's Hertogenbosch, van 24 februari 2009 in zaak nr. 09/4439;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins de Vin, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin
voorzitter
w.g. Van Roosmalen
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2009
53-562.
Verzonden: 19 maart 2009
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak