ECLI:NL:RVS:2009:BH7703

Raad van State

Datum uitspraak
25 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200805195/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen bouwvergunning voor serre in Westervoort

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem, die op 12 juni 2008 het beroep van [appellante] tegen de verlening van een lichte bouwvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Westervoort ongegrond heeft verklaard. De bouwvergunning was verleend voor het aanbouwen van een serre op het perceel [locatie] te [plaats]. De uitspraak van de voorzieningenrechter volgde op het besluit van het college van 17 januari 2008, waarin het bezwaar van [appellante] tegen de bouwvergunning ongegrond werd verklaard.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 2 maart 2009 ter zitting behandeld. [appellante] was aanwezig, bijgestaan door haar advocaat mr. M.C. Spil, terwijl het college werd vertegenwoordigd door ambtenaren E.G.A. van Karnenbeek en M. Claassen. Ook [vergunninghouder] was ter zitting aanwezig.

De Afdeling overweegt dat het bouwplan voldoet aan de bestemmingsplanvoorschriften, waarbij de afstand van de uitbreiding tot de achterste perceelsgrens correct is vastgesteld op basis van de kadastrale perceelsgrens. [appellante] betoogde dat de voorzieningenrechter ten onrechte oordeelde dat het bouwplan voldeed aan de welstandscriteria, maar de Afdeling oordeelt dat de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat de welstandsnota geen toetsingsgrond voor het bouwplan vormt. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

200805195/1.
Datum uitspraak: 25 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem van 12 juni 2008 in zaak nrs. 08/775 en 08/2402 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Westervoort.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 augustus 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Westervoort (hierna: het college) aan [vergunninghouder] een lichte bouwvergunning verleend voor het aanbouwen van een serre op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 17 januari 2008 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 juni 2008, verzonden op 13 juni 2008, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem (hierna: de voorzieningenrechter) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 juli 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 4 augustus 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[vergunninghouder] heeft een nadere reactie ingediend.
[vergunninghouder] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 maart 2009, waar [appellante], in persoon, bijgestaan door mr. M.C. Spil, advocaat te Arnhem, en het college, vertegenwoordigd door E.G.A. van Karnenbeek en M. Claassen, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [vergunninghouder] als partij verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Komplannen" (hierna: het bestemmingsplan) rust op de gronden waar het bouwplan is voorzien de bestemming "Erf -E-".
Ingevolge artikel 6, lid B, sub 1, onder g, van de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften, mag de diepte van een uitbreiding van woonruimte ten hoogste 4 m bedragen, mits de afstand uit de achterste perceelsgrens ten minste 8 m bedraagt.
2.2. [appellante] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het bouwplan niet voldoet aan artikel 6, lid B, sub 1, onder g, van de planvoorschriften, nu de afstand van de voorziene uitbreiding tot de achterste perceelgrens, die volgens haar dient te worden berekend vanaf de feitelijke perceelsgrens, gelegen langs het op het perceel gesitueerde pad, minder dan 8 m bedraagt.
2.2.1. Dit betoog faalt. De voorzieningenrechter heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat voor het bepalen van de ligging van de achterste perceelsgrens als bedoeld in artikel 6, lid B, sub 1, onder g, van de planvoorschriften, van de kadastrale perceelsgrens dient te worden uitgegaan. De voorzieningenrechter heeft terecht geoordeeld dat het feit dat de tuin zijn feitelijke begrenzing heeft ter hoogte van een op het perceel gelegen pad, voorzien van een haag, daaraan niet kan afdoen. De enkele stelling van [appellante] dat het pad als een openbare weg dient te worden aangemerkt, maakt dat, wat daar ook van zij, niet anders, nu dit niet relevant is in het kader van de uitleg van het aan de orde zijnde planvoorschrift. De verwijzing van [appellante] naar de uitspraak van de Afdeling van 5 oktober 2005 in zaak nr.
200410184/1leidt evenmin tot een ander oordeel, nu deze uitspraak ziet op een andere rechtsvraag, namelijk de uitleg van artikel 2, aanhef en onder e, onderdeel 2º, onder a, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken.
Niet in geschil is dat de afstand tussen de uitbreiding en de kadastrale perceelsgrens ten minste 8 m bedraagt, zodat de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat het bouwplan voldoet aan het bepaalde in artikel 6, lid B, sub 1, onder g, van de planvoorschriften.
2.3. Voorts betoogt [appellante] dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het bouwplan niet voldoet aan de in de Welstandsnota van gemeente Westervoort (hierna: de welstandsnota) opgenomen criteria voor een gebied met welstandniveau 3 en dat overigens onvoldoende is gemotiveerd dat wordt voldaan aan de in de welstandsnota neergelegde criteria.
2.3.1. Ook dit betoog faalt. In de welstandsnota is opgenomen het criterium dat de plaats van een aanbouw is afgestemd op bestaande gevelopeningen. Daarbij is aangegeven dat dit voor gebieden met welstandsniveau 1 en 2 als criterium geldt en voor gebieden met welstandsniveau 3 als aanbeveling. Niet in geschil is dat onderhavig bouwplan is gelegen in een gebied met welstandsniveau 3. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat dit criterium dan ook geen toetsingsgrond voor onderhavig bouwplan betreft, zodat de stelling van [appellante] dat de serre niet aansluit bij de bestaande openingen in de achtergevel van het hoofdgebouw, wat daar ook van zij, niet in de weg staat aan de positieve welstandsbeoordeling.
De voorzieningenrechter heeft voorts [appellante] terecht niet gevolgd in haar betoog dat onvoldoende is gemotiveerd dat aan de criteria zoals neergelegd in de welstandsnota wordt voldaan. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat op 11 januari 2008 een gemotiveerd welstandsadvies is afgegeven door het Gelders Genootschap. Voorts heeft [appellante] geen tegenrapport van een andere deskundig te achten persoon of instantie overgelegd waaruit blijkt dat het welstandsadvies niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Evenmin is gebleken dat het welstandsadvies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat het college het niet zonder meer aan zijn oordeel omtrent welstand ten grondslag had mogen leggen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. Wijers
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2009
444