ECLI:NL:RVS:2009:BH7683

Raad van State

Datum uitspraak
20 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200900801/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan Woonpark Zonnetij te Laarbeek

Op 20 maart 2009 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een voorlopige voorziening met betrekking tot het bestemmingsplan "Woonpark Zonnetij" dat op 11 december 2008 door de raad van de gemeente Laarbeek was vastgesteld. Verzoekers, waaronder een veehouder en de Zuidelijke Land- en Tuinbouw Organisatie (ZLTO), hebben beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter heeft de verzoeken op 4 maart 2009 ter zitting behandeld.

De voorzitter heeft vastgesteld dat het bestemmingsplan voorziet in de bouw van 95 appartementen en dat er zorgen zijn over geurhinder van nabijgelegen veehouderijen. De verzoekers betogen dat het plan in strijd is met de Wet Geurhinder en veehouderij (Wgv) en dat de geurcontouren van hun bedrijven worden overschreden door de nieuwe woningen. De raad van de gemeente Laarbeek heeft echter gesteld dat de Wgv een nieuwe systematiek introduceert die bouwen binnen geurcontouren onder voorwaarden mogelijk maakt.

De voorzitter heeft geoordeeld dat de procedure niet geschikt is voor een uitgebreide beoordeling van de bezwaren van de verzoekers en dat dit in de bodemprocedure moet plaatsvinden. De voorzitter heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening, omdat de belangen van de veehouderijen niet onevenredig worden geschaad door het bestemmingsplan. De verzoeken zijn afgewezen en er is geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

200900801/2/R3.
Datum uitspraak: 20 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats],
2. Zuidelijke Land- en Tuinbouw Organisatie, afdeling Laarbeek, gevestigd te Beek en Donk,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Laarbeek,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 december 2008 heeft de raad van de gemeente Laarbeek (hierna: de raad) het bestemmingsplan "Woonpark Zonnetij" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 januari 2009, en de Zuidelijke Land- en Tuinbouw Organisatie, afdeling Laarbeek (hierna: ZLTO) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 januari 2009, beroep ingesteld.
Bij dezelfde brieven als waarmee beroep is ingesteld hebben [verzoeker sub 1] en de ZLTO de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 4 maart 2009, waar [verzoeker sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigde], de ZLTO, vertegenwoordigd door M. Berkvens, en vergezeld door A.J.L. Meulensteen en W.C.L.W. Vermeulen, en de raad, vertegenwoordigd door J.C.D. van Wetten en J.P.G. van den Eijnde, ambtenaren in dienst van de gemeente en vergezeld door ir. R. Scholtens, ambtenaar in dienst van de provincie Noord-Brabant en drs. F. Stouthart, ambtenaar in dienst van de SRE Milieudienst, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in de realisering van 95 appartementen, inclusief geheel en gedeeltelijk ondergrondse parkeervoorzieningen, een gemeenschappelijke ruimte en een zorgondersteunende ruimte.
2.3. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van de raad verklaard dat naar verwachting binnen enkele weken de eerste aanvragen om bouwvergunning zullen worden ingediend. Derhalve acht de voorzitter een spoedeisend belang aanwezig.
2.4. [verzoeker sub 1], die een veehouderij voert aan de [locatie 1], en de ZLTO betogen dat het plan in strijd is met de op basis van artikel 6, eerste lid, van de Wet Geurhinder en veehouderij (hierna: Wgv) vastgestelde gemeentelijke verordening. Hiertoe voeren zij aan dat in deze verordening de maximale geurbelastingsnorm voor geurgevoelige objecten in de bebouwde kom van Laarbeek is vastgesteld op 1,5 odour units per kubieke meter lucht. De op basis daarvan berekende hindercirkel van de veehouderij van [verzoeker sub 1] en de hindercirkel van de veehouderij aan de [locatie 2] liggen over een deel van het plangebied. [verzoeker sub 1] en de ZLTO betogen dat de veehouderijen hierdoor onevenredig worden benadeeld, nu er binnen de hindercirkel van de bedrijven nieuwe woningen zullen worden gerealiseerd. In dit verband vrezen zij klachten over geurhinder.
2.5. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat met de Wgv een geheel nieuwe systematiek op basis van gemeten emissiefactoren en een verspreidingsmodel is geïntroduceerd. Dit betekent dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om bouwen binnen geurcontouren onder voorwaarden mogelijk te maken. In deze systematiek geven geurcontouren niet langer de maximaal toelaatbare hinder weer. De maximaal toelaatbare hinder kan worden beoordeeld aan de hand van de geurbelasting en hinderpercentages, aldus de raad. Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat voldoende rekening is gehouden met de belangen van de veehouderijen. Gezien de reeds aanwezige bebouwing is het in de bestaande situatie al niet mogelijk voor de veehouderijen om uit te breiden in de richting van het plangebied. Nu uit onderzoek voorts blijkt dat binnen het plangebied een goed woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd acht de raad de Wvg en de gemeentelijke verordening geen belemmering voor het plan. Ten aanzien van de veehouderij aan de [locatie 2] heeft de raad tevens naar voren gebracht dat binnen de hindercirkel van dit bedrijf geen geurgevoelige objecten zullen worden gerealiseerd.
2.6. De voorzitter stelt voorop dat deze procedure zich niet leent voor een uitgebreide beoordeling van de bezwaren van [verzoeker sub 1] en de ZLTO en het standpunt van de raad. Dit kan eerst in de bodemprocedure plaatsvinden. Thans zal op grond van de bezwaren van [verzoeker sub 1] en de ZLTO worden beoordeeld of in afwachting van de uitspraak in de bodemprocedure aanleiding bestaat, gelet op de betrokken belangen, tot het treffen van een ordemaatregel.
2.7. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wgv dient een vergunning voor een veehouderij te worden geweigerd indien de geurbelasting voor een geurgevoelig object, gelegen binnen een concentratiegebied en binnen de bebouwde kom, meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht bedraagt.
Ingevolge artikel 1 van de Wgv wordt als een geurgevoelig object aangemerkt een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of op een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Wgv kan bij gemeentelijke verordening worden bepaald dat binnen een deel van het grondgebied van de gemeente een andere waarde van toepassing is dan de waarde genoemd in artikel 3, eerste lid, van de wet.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wgv betrekt de gemeenteraad bij het bepalen van de andere waarde of afstand, bedoeld in artikel 6, in elk geval de huidige en de te verwachten geursituatie vanwege de veehouderijen in het gebied.
Bij besluit van 13 maart 2008 heeft de raad een dergelijke gemeentelijke verordening vastgesteld. Daaraan ligt ten grondslag de Gebiedsvisie van de gemeente Laarbeek van 1 februari 2008, bevattende de uitkomsten van een onderzoek naar passende normen voor de geurbelasting. Bij de verordening is de maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij voor geurgevoelige objecten in de bebouwde kom van Laarbeek vastgesteld op 1,5 odour units per kubieke meter lucht. Niet in geschil is dat het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom.
2.8. Blijkens de plantoelichting is onderzoek gedaan naar de stankhinder ten gevolge van de bestaande veehouderijen. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Wet geurhinder en veehouderij, omgekeerde werking en leefklimaat" (hierna: het rapport). Nu op de veehouderij aan de [locatie2] dieren worden gehouden waarvoor geen geuremissiefactoren gelden, is voor dit bedrijf de wettelijke hindercirkel van 100 meter om het bouwblok ingetekend. Blijkens bijlage 1 bij het rapport omvat deze hindercirkel slechts een klein gedeelte van het plangebied met de bestemming "Groen". Nu binnen deze bestemming geen geurgevoelige objecten in de zin van artikel 1 Wgv kunnen worden gerealiseerd, ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de hindercirkel van de veehouderij aan de [locatie 2] een belemmering vormt voor het plan. In zoverre bestaat geen aanleiding tot het treffen van een ordemaatregel.
2.9. Voorts is voor het bedrijf van [verzoeker sub 1] de 1,5 odour units geurcontour berekend. Blijkens bijlage 1 bij het rapport ligt deze hindercirkel over een deel van het plangebied, waaronder een deel met de bestemming "Wonen". Het plan maakt derhalve het realiseren van geurgevoelige objecten binnen de genoemde contour van het bedrijf van [verzoeker sub 1] mogelijk. Uit het rapport blijkt evenwel dat de geurbelasting van de veehouderij van [verzoeker sub 1] in het deel van het plangebied waar geurgevoelige objecten kunnen worden gerealiseerd, ten hoogste 1,6 odour units per kubieke meter lucht bedraagt. Voorts blijkt uit het rapport dat bij een geurbelasting van 1,6 odour units per kubieke meter lucht ten gevolge van een veehouderij sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Daarnaast is de achtergrondbelasting ter plaatse van het plangebied berekend. Deze achtergrondbelasting zal ter plaatse van de voorziene woningbouw ongeveer 2,4 odour units per kubieke meter lucht bedragen. Uit het rapport blijkt dat bij een dergelijke achtergrondbelasting sprake is van een zeer goed woon- en leefklimaat.
Op grond van het voorgaande wordt in het rapport geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd. [verzoeker sub 1] en de ZLTO hebben dit ter zitting erkend. Daarnaast stelt de voorzitter vast dat het bedrijf van [verzoeker sub 1], gelet op de bestaande bebouwing, thans reeds geen uitbreidingsmogelijkheden meer heeft in de richting van het plangebied. Gelet hierop en gezien de zeer geringe overschrijding van de geurbelastingsnorm ter plaatse van de bestemming "Wonen", ziet de voorzitter voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de belangen van de veehouderijen door het plan niet onevenredig worden geschaad.
2.10. Gelet op het vorenstaande en in aanmerking genomen de betrokken belangen, ziet de voorzitter in hetgeen [verzoeker sub 1] en de ZLTO hebben aangevoerd geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Troost
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2009
234-575.