ECLI:NL:RVS:2009:BH7678

Raad van State

Datum uitspraak
25 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200805713/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring door dagelijks bestuur van samenwerkingsorgaan Holland Rijnland

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, die op 9 juni 2008 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het hoger beroep is ingesteld tegen de afwijzing van de aanvraag om toekenning van een urgentieverklaring door het dagelijks bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland. De aanvraag werd op 10 november 2006 afgewezen, waarna het dagelijks bestuur op 4 juni 2007 het bezwaar van [appellant] ongegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde dat het standpunt van [appellant] dat hij met spoed moest verhuizen, niet medisch onderbouwd was en dat het dagelijks bestuur zich op het advies van de Gemeentelijke Geneeskundige & Gezondheidsdienst Hollands Midden (GGD) mocht baseren. In hoger beroep betoogt [appellant] dat de adviezen van de GGD onjuist zijn en verzoekt hij om de benoeming van een deskundige. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 18 februari 2009 behandeld. De Afdeling oordeelt dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de adviezen van de GGD onzorgvuldig zijn en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling concludeert dat er geen grond is voor de benoeming van een deskundige en dat het hoger beroep ongegrond is. De uitspraak wordt openbaar uitgesproken op 25 maart 2009.

Uitspraak

200805713/1.
Datum uitspraak: 25 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 9 juni 2008 in zaak nr. 07/5155 in het geding tussen:
[appellant]
en
het dagelijks bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 november 2006 heeft het dagelijks bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland (hierna: het dagelijks bestuur) de door [appellant] ingediende aanvraag om toekenning van urgentie afgewezen.
Bij besluit van 4 juni 2007 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 juni 2008, verzonden op 16 juni 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 juli 2008, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 februari 2009, waar [appellant] , in persoon en bijgestaan door mr. E.J.W. Schuijlenburg, advocaat te Leiden, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. J.C.A. van Tol en mr. A.H.H. Aarts, ambtenaren in dienst van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de Huisvestingsverordening Holland Rijnland 2005 (hierna: de verordening) komt een woningzoekende in aanmerking voor een urgentieverklaring op basis van medische dan wel psychosociale gronden, met welke oorzaak dan ook, als wordt voldaan aan de volgende criteria:
a. de medische dan wel psychosociale gronden zijn zodanig verbonden met omstandigheden in de huidige woonruimte dat de daarmee verbonden gevolgen door voortduring van die omstandigheden verergeren, of het gebruik van de woonruimte feitelijk onmogelijk maken, uitgaande van redelijk welzijn, en voortduring van bedoelde omstandigheden langer dan zes maanden niet aanvaardbaar is;
b. voorts dient ten aanzien van een medische indicatie voor urgentieverklaring op basis van een verklaring van een medisch deskundige vastgesteld te kunnen worden dat opheffing van de omstandigheden, als bedoeld in het tweede lid onder a van dit artikel, redelijkerwijs niet door ergonomische aanpassing van de woonruimte tot stand kan worden gebracht en dat dus verhuizing naar een - gegeven het fysieke gebrek - passende woonruimte gewenst is.
Ingevolge artikel 26 is het dagelijks bestuur bevoegd in gevallen waarin toepassing van deze verordening naar zijn oordeel tot een bijzondere hardheid leidt, ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening.
2.2. Het dagelijks bestuur heeft het bezwaar van [appellant] bij besluit van 4 juni 2007 ongegrond verklaard onder verwijzing naar de adviezen van de Gemeentelijke Geneeskundige & Gezondheidsdienst Hollands Midden (hierna: GGD) van 11 oktober 2006 en 25 januari 2007. Volgens de adviezen komt [appellant] niet in aanmerking voor een urgentieverklaring.
2.3. [appellant] komt in hoger beroep op tegen het oordeel van de rechtbank, dat het standpunt dat hij in verband met zijn klachten met spoed dient te verhuizen, niet medisch zou zijn onderbouwd en dat geen grond zou bestaan voor het oordeel dat het dagelijks bestuur zich niet op het advies van de GGD zou mogen baseren. Hij betoogt dat het advies van de GGD van 11 oktober 2006 een onjuiste conclusie behelst. [appellant] stelt dat zijn aandoening een rustige woonomgeving vergt, hetgeen volgens hem voldoende uit de onderliggende stukken kan worden opgemaakt. Voorts verzoekt [appellant] om benoeming van een deskundige die zich uit kan laten over de relatie tussen zijn tinnitusklachten en zijn huidige woonomgeving.
2.4. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de afwijzing van de urgentieverklaring kan standhouden. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de adviezen van de GGD onzorgvuldig tot stand zijn gekomen of een onjuiste conclusie bevatten. Hij heeft daar ook geen andersluidend deskundigenoordeel tegenovergesteld. Zijn betoog faalt. Voor de benoeming van een deskundige door de Afdeling bestaat, het voorgaande in aanmerking genomen, geen grond.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Van Hardeveld
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2009
312-597.