200802932/1.
Datum uitspraak: 13 maart 2009
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/22542 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Middelburg, van 25 maart 2008 in het geding tussen:
de staatssecretaris van Justitie.
Bij besluit van 2 mei 2007 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 25 maart 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Middelburg (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit neemt op de aanvraag, met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 22 april 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank, door te overwegen dat, samengevat weergegeven, het door de vreemdeling overgelegde rapport van contra-expertise van de Taalstudio van 18 maart 2007 (hierna: de contra-expertise) concrete aanknopingspunten biedt voor twijfel aan de conclusies van het rapport taalanalyse van het Bureau Land en Taal van de Immigratie -en Naturalisatiedienst van 25 juli 2006 (hierna: de taalanalyse), zodat de staatssecretaris de uitkomst van de taalanalyse niet zonder meer aan het bestreden besluit ten grondslag had mogen leggen, heeft miskend dat de uitkomst van de contra-expertise niet luidt dat de vreemdeling, zoals hij heeft gesteld, tot de spraak- en cultuurgemeenschap van Sierra Leone behoort en de contra-expertise derhalve geen concrete aanknopingspunten biedt voor twijfel aan de conclusies van de taalanalyse, zodat van een motiveringsgebrek geen sprake is.
2.1.1. Bij besluit van 13 september 2002 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister) de vreemdeling met ingang van 23 oktober 2001 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, geldig tot 23 oktober 2004, verleend. Op 18 augustus 2004 heeft de vreemdeling de onderhavige aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ingediend.
2.1.2. Aan de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd heeft de vreemdeling ten grondslag gelegd dat hij uit Sierra Leone afkomstig is. In het besluit van 2 mei 2007 heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat, nu uit de taalanalyse naar voren is gekomen dat de vreemdeling, anders dan hij heeft verklaard, eenduidig niet is te herleiden tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Sierra Leone, de vreemdeling onjuiste gegevens met betrekking tot zijn herkomst heeft verstrekt. Volgens de door de vreemdeling overgelegde contra-expertise is de vreemdeling afkomstig uit Guinee of Sierra Leone, waarbij het waarschijnlijker is dat hij afkomstig is uit Guinee.
2.1.3. Nu de uitkomst van de contra-expertise niet is dat de vreemdeling, zoals hij heeft gesteld, eenduidig tot de spraak- en cultuurgemeenschap van Sierra Leone behoort, heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de uitkomst van de taalanalyse weliswaar is dat de vreemdeling eenduidig niet tot de spraak- en cultuurgemeenschap van Sierra Leone te herleiden is, maar nu in de contra-expertise de conclusie wordt getrokken dat de beschikbare informatie zowel indicaties bevat voor de Sierra Leoonse als voor de Guinese afkomst van de vreemdeling zij het dat het waarschijnlijker lijkt dat hij uit Guinee komt , de staatssecretaris de uitkomst van de taalanalyse niet zonder meer aan het bestreden besluit ten grondslag had mogen leggen. Dusdoende heeft de rechtbank niet onderkend dat de contra-expertise geen concrete aanknopingspunten biedt voor twijfel aan de conclusies van de taalanalyse en de staatssecretaris derhalve niet onvoldoende heeft gemotiveerd dat er geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van die conclusies zijn.
De grief slaagt.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 2 mei 2007 beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover daarop, gegeven het oordeel dat er geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de taalanalyse zijn, nog moet worden beslist.
2.3. In beroep heeft de vreemdeling aangevoerd dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat er aanleiding was voor het verrichten van een taalanalyse.
2.3.1. Bij brief van 28 juni 2006 van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND) is de vreemdeling naar aanleiding van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, uitgenodigd voor een taalanalyse. In de brief staat vermeld dat de IND in toenemende mate in staat is om op grond van meer en betere informatie over verschillende herkomstlanden de door vreemdelingen opgegeven herkomst te controleren op juistheid. Voorts staat in de brief dat binnen de IND inmiddels voldoende kennis is ontwikkeld om de herkomst van vreemdelingen uit Sierra Leone te onderkennen en dat op grond van deze kennis is gebleken dat in het verleden een verblijfsvergunning asiel is verleend aan vreemdelingen uit Sierra Leone, ten aanzien van wie, op grond van de huidige informatie, twijfel zou kunnen ontstaan aan hun gestelde herkomst. Om die reden worden vreemdelingen uit Sierra Leone opnieuw onderworpen aan een herkomstonderzoek. Tenslotte staat in de brief dat, op basis van de dossierstukken, voor de taalanalyse voor de vreemdeling een tolk in de Malinke-taal is gereserveerd.
2.3.2. Aan het voornemen tot afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd te verlenen van 24 augustus 2006, dat in het besluit is herhaald en ingelast, is, samengevat weergegeven, ten grondslag gelegd dat, hoewel de door de vreemdeling afgelegde verklaringen inzake zijn identiteit en nationaliteit aanvankelijk onbestreden zijn gebleven, naar aanleiding van nieuwe informatie inzake de gesproken talen in Sierra Leone, zoals neergelegd in het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van 31 juli 2003, en bevestigd door het ambtsbericht van 25 april 2005, ernstige twijfel is gerezen over de verklaringen van de vreemdeling omtrent zijn identiteit en nationaliteit. Ook de dossieranalyse door het Bureau Land en Taal van de IND (hierna: het BLT) van 24 mei 2006 heeft tot de conclusie geleid dat twijfel bestaat aan de Sierra Leoonse herkomst van de vreemdeling. In de dossieranalyse heeft het BLT als aanwijzingen voor de niet correcte opgave van de vreemdeling van zijn herkomst genoemd dat de vreemdeling bij talenkennis alleen de Malinke-taal heeft opgegeven, terwijl inmiddels uit algemene informatie blijkt dat vijfennegentig procent van de bewoners van Sierra Leone het Krio spreekt. In de dossieranalyse is vermeld dat uit inmiddels opgedane ervaringsgegevens van het BLT blijkt dat uit taalanalyses die bij deze groep zijn uitgevoerd, het zogenoemde pseudo-percentage honderd procent is. Het BLT adviseert om een taalanalyse te verrichten, nu de vreemdeling met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet afkomstig is uit Sierra Leone. In het voornemen is opgenomen dat, om deze voorlopige conclusie te staven, nader onderzoek is verricht, in deze zaak in de vorm van een taalanalyse. Deze taalanalyse en de conclusies daarvan heeft de staatssecretaris aan de besluitvorming ten grondslag gelegd.
2.3.3. In de procedure van de vreemdeling waarbij aan hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend, zijn, op basis van de op dat moment beschikbare informatie, de verklaringen van de vreemdeling inzake zijn identiteit en nationaliteit door de minister, onbestreden gebleven. Gelet hierop, en gezien de thans bekende ervaringsgegevens over andere vreemdelingen die in dezelfde situatie verkeren als de vreemdeling, zoals blijkt uit de brief van 28 juni 2006, de algemene ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken van 31 juli 2003 en 25 april 2005 en de dossieranalyse van het BLT, heeft de staatssecretaris in het kader van de onderhavige procedure voldoende gemotiveerd dat voor hem aanleiding bestond voor het laten verrichten van een taalanalyse. Het betoog van de vreemdeling faalt.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Middelburg, van 25 maart 2008 in zaak nr. 07/22542;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. D. Roemers, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Van Loon
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2009
284-534/572.
Verzonden: 13 maart 2009
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak