ECLI:NL:RVS:2009:BH6354

Raad van State

Datum uitspraak
18 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200805254/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • P.J.J. van Buuren
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing tegemoetkoming oogstschade pootaardappelen door minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een tegemoetkoming in oogstschade aan pootaardappelen door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De aanvraag werd afgewezen op 20 november 2006, omdat de geleden schade minder dan 30% van de normale jaarlijkse opbrengst bedroeg. De minister handhaafde deze afwijzing na bezwaar op 5 oktober 2007. De rechtbank Leeuwarden verklaarde het beroep van [appellant] op 2 juni 2008 ongegrond, waarna [appellant] hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 5 maart 2009 behandeld. [appellant] betoogde dat de minister de rekenmethode onjuist had toegepast, met name met betrekking tot de berekening van de normbedragen en de gerealiseerde opbrengsten. Hij stelde dat de minister geen rekening had gehouden met bewaar- en bewerkvergoedingen, wat zou leiden tot een onjuiste schadeberekening. De rechtbank oordeelde echter dat de minister de berekeningen correct had uitgevoerd en dat de vergoedingen voor sorteren en bewaren al in de normbedragen waren verdisconteerd.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat [appellant] niet had aangetoond dat de minister de schade onjuist had berekend. De schade bleef onder de drempel van 30%, waardoor de minister terecht geen tegemoetkoming had verstrekt. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200805254/1.
Datum uitspraak: 18 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 2 juni 2008 in zaak nr. 07/2929 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 november 2006 heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de minister), voor zover thans van belang, de aanvraag van [appellant] voor een tegemoetkoming voor oogstschade aan het gewas pootaardappelen klei (hierna: het gewas) afgewezen.
Bij besluit van 5 oktober 2007 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 juni 2008, verzonden op 2 juni 2008, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 juli 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 4 augustus 2008.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 maart 2009, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door ir. S. Boonstra, werkzaam bij LTO Noord Advies te Drachten, en de minister, vertegenwoordigd door ing. G.C.J. van Rooijen, ambtenaar op het departement, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Kaderwet LNV-subsidies kan de minister subsidies verstrekken met betrekking tot activiteiten welke passen in het beleid inzake de landbouw.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, kunnen - voor zover thans van belang - bij ministeriële regeling de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt, nader worden bepaald alsmede andere criteria voor die verstrekking worden vastgesteld.
De minister heeft op 30 januari 2006 de Tegemoetkomingsregeling oogstschade 2002 (Stcrt. 2006, nr. 23), (hierna: de Regeling), vastgesteld die voorziet in een tegemoetkoming in schade aan gewassen als gevolg van extreme weersomstandigheden in de vorm van bovengemiddeld zware regenval in augustus 2002.
Ingevolge artikel 2 van de Regeling is deze regeling van toepassing op natuurlijke personen of rechtspersonen die a. in het jaar 2002 in Nederland een landbouwbedrijf voor eigen rekening en risico exploiteerden, en b. in de schadetermijn, te weten de op 1 augustus 2002 in gang zijnde teeltcyclus, uiterlijk eindigend op 1 juli 2003, schade hebben geleden.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Regeling, voor zover thans van belang, wordt de schade vastgesteld volgens de formule: AxB-C=D. Hierbij betreft A de oppervlakte van het teeltareaal met het desbetreffende gewas in het jaar 2002; B betreft het in bijlage 1 van de Regeling voor het desbetreffende gewas vastgestelde normbedrag voor de opbrengst; C betreft de gerealiseerde opbrengst op basis van de marktwaarde; D betreft het voor het betreffende gewas berekende schadebedrag.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de regeling voldoet de schade om voor tegemoetkoming in aanmerking te komen aan de volgende voorwaarde: D/(AxB)≥0,3. Dit betekent dat de Regeling slechts voorziet in een tegemoetkoming voor de schade die minimaal 30% van de normale jaarlijkse opbrengst bedraagt.
2.2. Bij besluit van 5 oktober 2007 heeft de minister de afwijzing van de aanvraag van [appellant] om een tegemoetkoming voor oogstschade aan het gewas gehandhaafd, omdat de geleden schade minder bedraagt dan 30% van de normale jaarlijkse opbrengst.
2.3. De rechtbank heeft overwogen, samengevat weergegeven, dat de minister op juiste wijze de schade aan het gewas heeft berekend en terecht de tegemoetkoming heeft geweigerd, omdat de door [appellant] geleden schade minder dan 30% van de normale jaarlijkse opbrengst bedraagt.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de minister de rekenmethode, neergelegd in artikel 4 van de Regeling, onjuist heeft toegepast met als gevolg dat het aldus berekende schadepercentage ten onrechte onder de drempel van 30% blijft. Daartoe voert hij aan dat de minister niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe de normenbedragen (B) zijn berekend, in het bijzonder of bewaar en bewerkvergoedingen onderdeel uitmaken van deze normen. Volgens hem had de minister de bewerk- en bewaarvergoedingen niet bij de gerealiseerde opbrengsten (C) mogen optellen. Dit leidt er volgens hem toe dat gedupeerden die ten tijde van het ontstaan van de schade niet beschikten over eigen koeling en bewaarmogelijkheden worden bevoordeeld, omdat zij geen bijdragen in de vorm van bewaar- en bewerkvergoeding ontvangen en dus eerder aan de schadedrempel van 30% voldoen. Voorts heeft de minister ten onrechte de door hem gemaakte extra kosten, om de oogst in 2002 zoveel mogelijk te redden, niet van de gerealiseerde opbrengst afgetrokken.
2.5. Dit betoog slaagt niet.
Uit de toelichting op de berekeningsmethode, neergelegd in artikel 4, blijkt het volgende. De normbedragen voor de opbrengst van een gewas (B) zijn opgenomen in Bijlage 1 van de Regeling. Conform de communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouwsector, zijn de normbedragen samengesteld op basis van de gemiddelde financiële opbrengst per hectare per jaar over de drie jaren voorafgaand aan het jaar, waarin de schade zich heeft voor gedaan (de referentiejaren 1999, 2000, 2001). De normen zijn opgesteld door het Landbouw Economisch Instituut (hierna: het LEI), daarbij is voor de berekening van gemiddelde financiële opbrengsten rekening gehouden met verschillende bedrijfssituaties, zoals het al dan niet beschikken over een koeling en daarmee samenhangende uiteenlopende afzetpatronen. In een brief van 14 november 2007 bevestigt drs. G.S. Venema, werkzaam bij het LEI, dat de vergoedingen voor het sorteren en bewaren in de gemiddelde financiële opbrengsten en daarmee tevens in de normbedragen voor pootaardappelen verdisconteerd zijn.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de minister om tot een juiste berekening van het schadebedrag (D) te komen, in de gerealiseerde opbrengst (C) dezelfde vergoedingen dient te verdisconteren als in de normbedragen (B). De minister heeft dus terecht de bewerk- en bewaarvergoedingen meegeteld bij de vaststelling van de gerealiseerde opbrengst. De minister heeft voor de vaststelling van eventuele bewerk- en bewaarvergoedingen in redelijkheid kunnen afgaan op de facturen of afrekeningen van de afnemers van de pootaardappelen. Uit de door [appellant] bij de aanvraag overgelegde facturen blijkt dat hij bewerk- en bewaarvergoedingen heeft ontvangen en dat deze vergoedingen direct afhankelijk zijn van het aantal geleverde kilogrammen aan pootaardappelen in 2002. De minister heeft zich dus terecht op het standpunt gesteld dat deze vergoedingen onderdeel uitmaken van de door [appellant] gerealiseerde financiële opbrengsten voor de geleverde pootaardappelen. In zoverre deze vergoedingen niet afzonderlijk staan vermeld en ook geen deel uitmaken van de totaalprijs, betekent dit dat ze los van deze prijs aan [appellant] zijn uitbetaald, hetgeen inhoudt dat de in werkelijkheid gerealiseerde opbrengst hoger is dan de door de minister berekende gerealiseerde opbrengst, hetgeen in het voordeel van [appellant] is. Voor zover [appellant] nog heeft betoogd dat emballage- en licentievergoedingen ook direct afhankelijk zijn van de gerealiseerde opbrengst, maar daar niet bij worden opgeteld, treft dit geen doel, omdat deze vergoedingen niet in de normbedragen zijn meegenomen.
De rechtbank heeft eveneens met juistheid overwogen dat de minister de door [appellant] gemaakte extra kosten om de oogst in 2002 zoveel mogelijk te redden terecht niet van de gerealiseerde opbrengst heeft afgetrokken. Uit artikel 4, eerste lid, van de regeling volgt dat het schadebedrag wordt berekend door vergelijking tussen de door het LEI vastgestelde normbedragen en de gerealiseerde opbrengst. De door [appellant] gemaakte extra kosten hebben een negatieve invloed op de door hem gerealiseerde winst, maar zijn niet van invloed op de opbrengst.
De slotsom is dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de minister de door hem gestelde schade aan het gewas pootaardappelen op onjuiste wijze heeft berekend. Nu de door [appellant] geleden schade onder de schadedrempel van 30% blijft, heeft de minister op juiste gronden geen tegemoetkoming verstrekt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Planken
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2009
299.