200806045/1.
Datum uitspraak: 18 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Rodamco Nederland Winkels B.V., gevestigd te Amsterdam,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 9 juli 2008 in zaak nr. 08/339 in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Rodamco Nederland Winkels B.V.
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.
Bij besluit van 28 november 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (hierna: college) geweigerd aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Rodamco Nederland Winkels B.V. (hierna: Rodamco) vrijstelling en bouwvergunning (eerste fase) te verlenen voor het wijzigen van een postsorteerruimte in een winkelruimte en het bouwen van een uitbreiding aan de achterzijde van het gebouw op het perceel Roelantdreef 1a te Utrecht (hierna: het perceel).
Bij besluit van 14 december 2007 heeft college het door Rodamco daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 juli 2008, verzonden op 10 juli 2008, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het door Rodamco daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 14 december 2007 vernietigd en bepaald dat het college binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 augustus 2008, en Rodamco bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 augustus 2008, hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 25 september 2008 heeft het college het bezwaar wederom ongegrond verklaard.
Rodamco heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 februari 2009, waar college, vertegenwoordigd door mr. H.P. de Keijzer, ambtenaar van de gemeente, en Rodamco, vertegenwoordigd door mr. A.M.R. Klijn, advocaat te Amsterdam, vergezeld van [gemachtigde], werkzaam voor Locatus, en mr. M. de Wit en [gemachtigde], zijn verschenen.
2.1. De voormalige postsorteerruimte is gelegen in het centrale winkelgebied van de wijk Overvecht. Het project voorziet in de verbouwing en vergroting van dit pand tot een winkelruimte met een bruto winkelvloeroppervlak van 962 m².
2.2. Het perceel is ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Overvecht" bestemd voor "Openbare en bijzondere gebouwen en bijbehorende terreinen". Vaststaat dat het project daarmee in strijd is.
2.3. Aan zijn gehandhaafde besluit om vrijstelling voor het project te weigeren heeft het college ten grondslag gelegd dat de daarin voorziene uitbreiding van de detailhandelsfunctie in het centrale winkelgebied, buiten de in het bestemmingsplan daarvoor vastgelegde begrenzingen, de levensvatbaarheid van de buurtwinkelcentra in de wijk onder druk zet. Het college heeft voorts gewezen op afspraken die zijn gemaakt in het kader van het plan Centrumkwadrant Overvecht dat betrekking heeft op een herstructurering van het gebied rondom winkelcentrum Overvecht. Volgens het college ligt het niet in de rede vrijstelling te verlenen voor het onderhavige project omdat met de bij dat plan betrokken projectontwikkelaar is overeengekomen dat diens aanvankelijke plan tot vergroting van het winkelvloeroppervlak wordt beperkt tot 4350 m².
2.4. Wat betreft de gevolgen van het project voor de levensvatbaarheid van de buurtwinkelcentra heeft de rechtbank met verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 15 december 2004, in zaak nr.
200305561/1, terecht overwogen dat concurrentieverhoudingen in het kader van een planologische belangenafweging geen in aanmerking te nemen belang vormen, tenzij sprake is van duurzame ontwrichting van het voorzieningenpatroon die niet door dwingende redenen wordt gerechtvaardigd. Niet duidelijk is waarop het college zijn standpunt baseert dat het project leidt tot een aantasting van de levensvatbaarheid van de buurtwinkelcentra. Gegevens welke dit standpunt zouden kunnen staven zijn door het college niet overgelegd. Uit de van de zijde van Rodamco in de bezwaarprocedure overgelegde economische effectrapportage van Locatus van 7 juni 2007 blijkt dat in de wijk voldoende ruimte bestaat voor uitbreiding van winkelvloeroppervlak, ook na realisering van het plan Centrumkwadrant Overvecht. De met de projectontwikkelaar in dat kader overeengekomen beperking van de vergroting van het winkelvloeroppervlak vormt, zonder inzicht in de redenen die tot die afspraak hebben geleid, geen deugdelijke onderbouwing van het standpunt van het college. Evenmin is die afspraak op zichzelf bezien aan te merken als een planologisch relevante grond voor weigering van vrijstelling. Gelet hierop faalt het betoog van het college dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het besluit van 14 december 2007 onzorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd.
2.5. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Rodamco aan de brief van de coördinator Bedrijvenwinkel van 28 juli 2003 niet het in rechte te honoreren vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat vrijstelling zou worden verleend. Die brief is niet afkomstig van het tot vrijstelling bevoegde bestuursorgaan en bevat bovendien geen toezegging dat vrijstelling zal worden verleend. Het daarop gerichte betoog van Rodamco faalt.
2.6. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Het college heeft bij besluit van 25 september 2008 het bezwaar van Rodamco tegen het besluit van 28 november 2006 wederom ongegrond verklaard. Gelet op de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), wordt dat besluit geacht eveneens onderwerp te zijn van het geding in hoger beroep.
2.8. Het college heeft bij het besluit van 25 september 2008 wederom geweigerd voor het project vrijstelling te verlenen. Het heeft daartoe overwogen dat het niet bevoegd is voor het project vrijstelling ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) te verlenen. Rodamco betoogt evenwel terecht dat het project valt in een door het college van gedeputeerde staten van Utrecht (hierna: gedeputeerde staten) aangewezen categorie van gevallen als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO. Ingevolge het bepaalde onder 3.1.2, onder B, aanhef en onder b, van de Circulaire artikel 19 Wet op de Ruimtelijke Ordening, vastgesteld door gedeputeerde staten bij besluit van 4 juli 2006 en bekendgemaakt door publicatie in het Provinciaal blad 2006, 23, uitgegeven op 31 augustus 2006, kan het college zonder voorafgaande verklaring van geen bezwaar vrijstelling verlenen voor de realisering van functiewijzigingen van bestaande opstallen, de daaruit voortkomende bouwactiviteiten, alsmede uitbreiding van bestaande functies op buurt- en wijkniveau, waarbij ingeval van detailhandel, geldt dat de het bruto-vloeroppervlak van de gebouwen na realisatie 1500 m² niet te boven mag gaan. Bij besluit van gedeputeerde staten van 27 februari 2007, bekendgemaakt door publicatie in het Provinciaal blad 2007, 7, uitgegeven op 28 februari 2007, is ter verduidelijking aangegeven dat bedoelde 1500 m² betrekking heeft op de uitbreiding van de detailhandelsfunctie. Aangegeven is voorts dat onder uitbreiding van bestaande functies ook nieuwvestiging wordt begrepen en dat de vrijstelling tevens betrekking kan hebben op noodzakelijke verkeers- en parkeervoorzieningen. Nu het project voldoet aan deze omschrijving, heeft het college zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat het niet bevoegd was ten behoeve van het project vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen. Het tegen het besluit van 25 september 2008 gerichte beroep van Rodamco is derhalve gegrond. Dat besluit dient wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb te worden vernietigd.
2.9. De Afdeling zal een termijn stellen waarbinnen het college een nieuw besluit op het door Rodamco tegen het besluit van 28 november 2006 gemaakte bezwaar moet nemen.
2.10. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht van 25 september 2008, kenmerk 08.64190, gegrond;
III. vernietigt dat besluit;
IV. draagt het college van burgemeester en wethouders van Utrecht op om binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Utrecht tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Rodamco Nederland Winkels B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Utrecht aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Rodamco Nederland Winkels B.V. onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Willems
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2009