ECLI:NL:RVS:2009:BH6287
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- H.G. Lubberdink
- B. Klein Nulent
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening tegen uitzetting van vreemdeling in hoger beroep
In deze zaak heeft de Raad van State op 26 februari 2009 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep. De vreemdeling, die ongewenst was verklaard door de staatssecretaris van Justitie, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage. De voorzieningenrechter had het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, omdat er geen concrete aanknopingspunten waren voor twijfel aan de juistheid van de individuele ambtsberichten waarop de staatssecretaris zijn besluit had gebaseerd. De vreemdeling verzocht de voorzitter van de Raad van State om een voorlopige voorziening te treffen, zodat hij niet zou worden uitgezet totdat er op het hoger beroep was beslist.
De voorzitter van de Raad van State, mr. H.G. Lubberdink, oordeelde dat de beoordeling van de grief van de vreemdeling nader onderzoek vereiste, wat niet mogelijk was in deze procedure. Gezien het spoedeisende belang van de vreemdeling, zoals bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, besloot de voorzitter om de gevraagde voorlopige voorziening toe te wijzen. Dit hield in dat de vreemdeling niet zou worden uitgezet totdat er een beslissing op het hoger beroep was genomen. Daarnaast werd de staatssecretaris van Justitie veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan de vreemdeling, evenals de vergoeding van het griffierecht dat de vreemdeling had betaald voor de behandeling van zijn verzoek.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in het bestuursrecht, vooral in zaken die de rechten van vreemdelingen raken. De Raad van State bevestigt hiermee dat er bij het treffen van voorlopige voorzieningen rekening moet worden gehouden met de belangen van de betrokken partijen, en dat er voldoende grond moet zijn voor het oordeel dat de eerdere besluiten van de staatssecretaris niet onbetwistbaar zijn.