ECLI:NL:RVS:2009:BH6287

Raad van State

Datum uitspraak
26 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200900543/2/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • B. Klein Nulent
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tegen uitzetting van vreemdeling in hoger beroep

In deze zaak heeft de Raad van State op 26 februari 2009 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep. De vreemdeling, die ongewenst was verklaard door de staatssecretaris van Justitie, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage. De voorzieningenrechter had het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, omdat er geen concrete aanknopingspunten waren voor twijfel aan de juistheid van de individuele ambtsberichten waarop de staatssecretaris zijn besluit had gebaseerd. De vreemdeling verzocht de voorzitter van de Raad van State om een voorlopige voorziening te treffen, zodat hij niet zou worden uitgezet totdat er op het hoger beroep was beslist.

De voorzitter van de Raad van State, mr. H.G. Lubberdink, oordeelde dat de beoordeling van de grief van de vreemdeling nader onderzoek vereiste, wat niet mogelijk was in deze procedure. Gezien het spoedeisende belang van de vreemdeling, zoals bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, besloot de voorzitter om de gevraagde voorlopige voorziening toe te wijzen. Dit hield in dat de vreemdeling niet zou worden uitgezet totdat er een beslissing op het hoger beroep was genomen. Daarnaast werd de staatssecretaris van Justitie veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan de vreemdeling, evenals de vergoeding van het griffierecht dat de vreemdeling had betaald voor de behandeling van zijn verzoek.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in het bestuursrecht, vooral in zaken die de rechten van vreemdelingen raken. De Raad van State bevestigt hiermee dat er bij het treffen van voorlopige voorzieningen rekening moet worden gehouden met de belangen van de betrokken partijen, en dat er voldoende grond moet zijn voor het oordeel dat de eerdere besluiten van de staatssecretaris niet onbetwistbaar zijn.

Uitspraak

200900543/2/V1.
Datum uitspraak: 26 februari 2009
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[verzoeker],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, van 23 december 2008 in zaak nr. 08/19619 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 maart 2007 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) [verzoeker] (hierna: de vreemdeling) ongewenst verklaard.
Bij besluit van 26 mei 2008 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 december 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht (hierna: de voorzieningenrechter), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 20 januari 2009, hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de vreemdeling de voorzitter heden verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
2. Overwegingen
2.1. Het verzoek is er op gericht te voorkomen dat de vreemdeling wordt uitgezet gedurende de behandeling van het ingestelde hoger beroep.
2.2. De in hoger beroep voorgedragen grief is gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat - samengevat weergegeven - geen sprake is van concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van individuele ambtsberichten van 17 december 2004 en 18 oktober 2006, waarop de staatssecretaris zich in het in beroep bestreden besluit heeft gebaseerd. De beoordeling van deze grief vergt nader onderzoek, waartoe deze procedure zich niet goed leent. Nu voorts is gebleken van een spoedeisend belang, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, ziet de voorzitter, gelet op de betrokken belangen, aanleiding om de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.3. De voorzitter acht termen aanwezig om de staatssecretaris op na te melden wijze in de proceskosten te veroordelen.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
I. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de vreemdeling niet wordt uitgezet, totdat op het door hem ingestelde hoger beroep is beslist;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie in de door de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) te worden betaald aan de vreemdeling;
III. gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan de vreemdeling het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 216,00 (zegge: tweehonderdzestien euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Klein Nulent
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2009
218-565
Verzonden: 26 februari 2009
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak