ECLI:NL:RVS:2009:BH6168

Raad van State

Datum uitspraak
27 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200900226/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoldoende voortvarendheid bij asielaanvraag en inbewaringstelling

In deze zaak gaat het om de voortvarendheid van de staatssecretaris van Justitie bij de behandeling van een asielaanvraag van een vreemdeling die op 28 november 2008 heeft aangegeven een asielaanvraag te willen indienen. De vreemdeling werd op 8 december 2008 overgeplaatst naar het aanmeldcentrum Schiphol, waar zij de gelegenheid kreeg om haar aanvraag in te dienen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende voortvarend had gehandeld, maar de vreemdeling betwistte dit. De Raad van State oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de vertraging in de overplaatsing naar het aanmeldcentrum konden rechtvaardigen. De staatssecretaris had de vreemdeling niet eerder in de gelegenheid moeten stellen om haar asielaanvraag in te dienen, wat leidde tot de conclusie dat de staatssecretaris niet met voldoende voortvarendheid had gehandeld. Het hoger beroep van de vreemdeling werd gegrond verklaard, en de eerdere uitspraak van de rechtbank werd vernietigd. De Raad van State oordeelde dat de inbewaringstelling van de vreemdeling onrechtmatig was, omdat er onvoldoende uitzettingshandelingen waren verricht na de inbewaringstelling. De vreemdeling kreeg een schadevergoeding toegekend voor de periode van haar inbewaringstelling tot de opheffing daarvan op 16 januari 2009. De staatssecretaris werd veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de vreemdeling.

Uitspraak

200900226/1.
Datum uitspraak: 27 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellante],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats 's Hertogenbosch, van 5 januari 2009 in zaak nr. 08/44028 in het geding tussen:
[appellante]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 november 2008 is [appellante] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 5 januari 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats 's Hertogenbosch (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 9 januari 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In grief 1 klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hoewel de vraag kan worden gesteld of de vreemdeling niet eerder dan op 8 december 2008 de gelegenheid had kunnen worden gegeven voor het indienen van een asielaanvraag, de staatssecretaris hierin niet onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. De rechtbank heeft door aldus te overwegen miskend dat nu zij tien dagen nadat zij te kennen had gegeven een asielaanvraag te willen indienen daartoe in de gelegenheid is gesteld, de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, aldus de vreemdeling.
2.1.1. Niet in geschil is dat de vreemdeling op 28 november 2008 te kennen heeft gegeven een asielaanvraag te willen indienen Voorts blijkt uit de overgelegde stukken dat de vreemdeling op 8 december 2008, nadat zij was overgeplaatst naar het aanmeldcentrum Schiphol (hierna: AC Schiphol), daartoe in de gelegenheid is gesteld. Van bijzondere, niet aan de staatssecretaris toe te rekenen omstandigheden die er aan in de weg hebben gestaan de vreemdeling eerder over te plaatsen naar het AC Schiphol met het oog op de in te dienen asielaanvraag en de behandeling daarvan is evenwel niet gebleken. Zodanige omstandigheden zijn ook niet gesteld.
2.1.2. Bij deze stand van zaken bestaat geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris in dit opzicht met voldoende voortvarendheid te werk is gegaan. De grief slaagt.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De overige grieven behoeven geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 29 november 2008 beoordelen in het licht van de daartegen aangedragen beroepsgronden voor zover daarop, gelet op het vorenoverwogene, nog moet worden beslist.
2.3. De vreemdeling klaagt - kort weergegeven - dat de opgelegde maatregel onrechtmatig is omdat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 december 2007 in zaak nr. 200707471/1, www.raadvanstate.nl) is inbewaringstelling op de voet van artikel 59, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), nu die slechts is geoorloofd met het oog op de uitzetting van de vreemdeling, onrechtmatig indien de staatssecretaris na inbewaringstelling geen uitzettingshandelingen verricht. Bij een vreemdeling die, zoals in dit geval, te kennen heeft gegeven een asielaanvraag te willen indienen, moeten totdat op die aanvraag is beslist uitzettingshandelingen waarbij contact moet worden gelegd met het land van herkomst van de desbetreffende vreemdeling in beginsel achterwege blijven. Dat betekent echter niet dat in een dergelijk geval in het geheel geen handelingen ter voorbereiding van de uitzetting kunnen plaatsvinden. Nu de staatssecretaris de vreemdeling eerst tien dagen nadat deze daartoe de wens te kennen heeft gegeven in de gelegenheid heeft gesteld een asielaanvraag in te dienen, in die periode geen uitzettingshandelingen heeft verricht en pas op
17 december 2008, nadat op 12 december 2008 een voornemen tot afwijzing van de asielaanvraag was uitgebracht, een eerste vertrekgesprek met de vreemdeling heeft gevoerd, klaagt de vreemdeling terecht dat de staatssecretaris in de door hem te betrachten voortvarendheid te kort is geschoten.
2.3.2. Zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen (uitspraak van 7 november 2008 in zaak nr. 200806195/1, www.raadvanstate.nl) bestaat, in geval vastgesteld wordt dat onvoldoende voortvarendheid is betracht met handelingen ter voorbereiding van de uitzetting, geen ruimte om de bewaring niettemin als rechtmatig aan te merken na een afweging van de met de bewaring gediende belangen tegen de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Gelet op het hetgeen hiervoor onder 2.3.1. is overwogen, moet het er derhalve voor worden gehouden dat de opgelegde maatregel van meet af aan niet gerechtvaardigd is geweest.
2.4. De Afdeling zal het beroep tegen het besluit van
29 november 2008 alsnog gegrond verklaren. Nu de inbewaringstelling reeds is opgeheven, kan een daartoe strekkend bevel achterwege blijven.
2.5. Aan de vreemdeling wordt met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000 na te melden vergoeding toegekend over de periode van 29 november 2008, de datum waarop de vreemdeling in bewaring is gesteld, tot 16 januari 2009, de dag waarop de inbewaringstelling van de vreemdeling is opgeheven.
2.6. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's Hertogenbosch, van 5 januari 2009 in zaak nr. 08/44028;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. veroordeelt de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) om aan de vreemdeling te betalen een vergoeding van € 3.840,00 (zegge: drieduizend achthonderdveertig euro);
V. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 966,00 (zegge: negenhonderdzesenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan de secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 192323091) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. C.J. Borman, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter w.g. Vonk
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2009
345.
Verzonden: 27 februari 2009
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak