2. Overwegingen
2.1. In zijn grieven klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte het besluit van 22 augustus 2007 onvoldoende gemotiveerd acht, nu daaruit niet zou blijken waarom de staatssecretaris eerst met ingang van
2 april 2007 een beleid van categoriale bescherming voor asielzoekers afkomstig uit Centraal-Irak heeft ingesteld, welke datum tevens de ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunning asiel is. Daartoe heeft de staatssecretaris gewezen op de totstandkoming van dat categoriale beschermingsbeleid en heeft hij betoogd dat hij, gelet op de ruime beleids- en beoordelingsvrijheid die hem toekomt ten aanzien van het al dan niet voeren van een beleid van categoriale bescherming, niet gehouden was zijn beslissing met betrekking tot de ingangsdatum daarvan nader te motiveren.
2.1.1. Op 20 december 2006 heeft de Tweede Kamer een motie aangenomen waarin de regering werd verzocht per direct over te gaan tot het bieden van categoriale bescherming aan asielzoekers afkomstig uit Centraal- en Zuid-Irak.
Bij brief van 27 december 2006 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) bericht dat het kabinet op zo kort mogelijke termijn zal reageren op de motie en heeft hij toegezegd dat in de tussentijd vreemdelingen behorend tot de in de motie aangeduide categorieën niet zullen worden uitgezet.
Bij brief van 21 februari 2007 heeft de minister bericht dat inmiddels nieuwe informatie voorhanden is omtrent de algehele situatie in Irak, die is neergelegd in het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van 10 januari 2007. Voorts heeft hij bericht dat binnen zijn ministerie wordt gewerkt aan de voorbereiding van de besluitvorming inzake de wijze van uitvoering van vorenvermelde motie en dat deze besluitvorming op korte termijn zal kunnen plaatsvinden.
Bij brief van 20 maart 2007 heeft de staatssecretaris medegedeeld dat de besluitvorming over de beleidsontwikkeling op het gebied van het landgebonden asielbeleid inzake Irak zich in een afrondende fase bevindt.
Bij brief van 2 april 2007 heeft de staatssecretaris bericht dat, naar aanleiding van het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over de situatie in Irak, is besloten tot het instellen van een beleid van categoriale bescherming voor asielzoekers uit Centraal-Irak.
2.1.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van
22 november 2002 in zaak nr. 200205120/1; JV 2003/17) kan de staatssecretaris, ter motivering van de ingangsdatum van een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), in zijn daartoe strekkend besluit in beginsel volstaan met een verwijzing naar zijn beleidsbeslissing om een categoriaal beschermingsbeleid te voeren.
Voorts heeft de Afdeling in voornoemde uitspraak overwogen dat het aan de staatssecretaris is, gegeven zijn grote mate van beleids en beoordelingsvrijheid, ten algemene te beslissen of en zo ja vanaf welk moment een categoriaal beschermingsbeleid gevoerd zal worden.
2.1.3. De staatssecretaris heeft voorafgaand aan de beslissing van
2 april 2007 een uitstel-van-vertrek-beleid gevoerd, waardoor het verblijf en de opvang van asielzoekers uit Centraal-Irak was gewaarborgd en aan de meest zwaarwegende belangen hunnerzijds is tegemoet gekomen. Voorts heeft hij in navolging van voornoemde motie van de Tweede Kamer besloten tot het invoeren van een categoriaal beschermingsbeleid per 2 april 2007.
Dit in aanmerking genomen is de Afdeling van oordeel dat de staatssecretaris in redelijkheid tot die beslissing heeft kunnen komen en was het niet aan de rechtbank om meer of andere onderbouwing van het tijdstip van invoering van dat beleid te eisen dan hetgeen door de staatssecretaris bij de rechtbank is aangevoerd en in de grieven is herhaald.
De grieven slagen.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 22 augustus 2007 alsnog beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden in zoverre daarop nog moet worden beslist.
2.3. De vreemdeling betoogt dat een verblijfsvergunning asiel verleend kan worden met ingang van een datum waarop (nog) geen categoriaal beschermingsbeleid van kracht is. Daartoe verwijst hij naar het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2007/9 (hierna: het WBV 2007/9). Ten onrechte is aan hem niet een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 verleend met ingang van een datum waarop (nog) geen categoriaal beschermingsbeleid van kracht was, nu dit wel mogelijk is in het geval van vreemdelingen die een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd hebben aangevraagd, aldus de vreemdeling.
2.3.1. Het WBV 2007/9, voor zover hier van belang, vermeldt dat, indien de geldigheid van een aan een vreemdeling op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afloopt op een moment dat het categoriale beschermingsbeleid is beëindigd en ten tijde van de behandeling van een opvolgende aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd dat beleid opnieuw wordt ingesteld, in afwijking van artikel 34, eerste lid, juncto artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, van de
Vw 2000 niet aan hem wordt tegengeworpen dat in de tussenliggende periode de verleningsgrond van eerstgenoemde vergunning tijdelijk is komen te vervallen. Uit dit beleid, dat reeds naar zijn aard bij uitsluiting ziet op vreemdelingen die een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd hebben ingediend, kan uiteraard niet worden afgeleid dat zou kunnen worden afgeweken van het algemeen verbindend voorschrift van artikel 44, tweede lid, van de Vw 2000, dat een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 wordt verleend met ingang van een datum waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voor verlening voldoet, waaronder in dit geval de voorwaarde dat een categoriaal beschermingsbeleid van kracht is. Evenmin wordt met voornoemd beleid een ongerechtvaardigd onderscheid gemaakt tussen vreemdelingen die een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd hebben aangevraagd en vreemdelingen die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd hebben aangevraagd, reeds omdat het de aanvraag van verschillende vergunningen met een eigen wettelijk regime betreft. De Afdeling zal het beroep dan ook alsnog ongegrond verklaren.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.