200805529/1.
Datum uitspraak: 26 februari 2009
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 19 juni 2008 in zaak nr. 08/1570 in het geding tussen:
de staatssecretaris van Justitie.
Bij besluit van 17 december 2007 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen en tevens geweigerd hem ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 19 juni 2008, verzonden op 20 juni 2008, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 17 juli 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. In de eerste grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er voldoende aanwijzingen waren dat de vreemdeling geen gelegenheid heeft gehad in het eerste en nader gehoor gedetailleerd te verklaren en afdoende te antwoorden op de gestelde vragen. Volgens de staatssecretaris heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het onderzoek van de staatsecretaris onzorgvuldig is geweest. Daartoe betoogt de staatssecretaris dat de overweging van de rechtbank hierover innerlijk tegenstrijdig en onbegrijpelijk is. De staatssecretaris bestrijdt dat hij nader had dienen te onderzoeken of de vreemdeling in staat was consistent en adequaat te verklaren. Uit de verslagen van gehoor blijkt niet dat de vreemdeling geen dan wel onvoldoende gelegenheid heeft gehad de hem gestelde vragen te beantwoorden. Op basis van de verslagen van gehoor, noch op basis van de op initiatief van de stichting Nidos afgenomen IQ test en de mededeling over een (mogelijke) posttraumatische stressstoornis (hierna: PTSS) bij de vreemdeling, bestond er voor de staatssecretaris aanleiding nader onderzoek te doen naar het vermogen van de vreemdeling consistent te verklaren.
2.1.1. Volgens de paragrafen C12/1.1 en C13/1.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 wordt, tijdens het eerste of het nader gehoor, bij twijfel over de aanwezigheid van een PTSS als gevolg van het ontbreken van een consistent relaas of indien de betrokkene een verwarde indruk maakt, de Medische opvang asielzoekers of de GG&GD ingeschakeld. Deze inschakeling betreft de vraag of de betrokkene gehoord kan worden of doorverwezen moet worden.
2.1.2. Gelet op de gehoren en het feit dat de vreemdeling daarbij enkele duidelijke verklaringen over zijn asielrelaas heeft afgelegd en steeds heeft aangegeven dat hij de tolk goed verstond en de vragen heeft begrepen, vormden de resultaten van de IQ-test, uitgevoerd door de stichting Nidos, geen reden voor de staatssecretaris om nader te onderzoeken of de vreemdeling in staat was consistent en adequaat te verklaren.
Volgens de door de vreemdeling in beroep overgelegde verklaring van een psychotherapeut, de heer Mooij, van 27 april 2008 is het retrospectief niet te bewijzen dat de vreemdeling niet in staat zou zijn om uitgebreider te antwoorden, maar is het wel aannemelijk dat een jongen van die leeftijd, die zwaar getraumatiseerd is, die zijn familie heeft verloren en een tijdlang op straat heeft geleefd na een desoriënterende reis naar een hem onbekend land, niet in staat is in een geheel nieuwe situatie adequaat te antwoorden. Hieruit, noch uit de eerdere vaststelling door de heer Mooij dat de vreemdeling leidt aan een PTSS volgt echter dat de vreemdeling door zijn psychische problemen niet consistent en adequaat kon verklaren tijdens de gehoren. Hierbij is van belang dat de rapporten van de beide gehoren, zoals de staatssecretaris heeft vermeld in het besluit van 17 december 2007, geen aanknopingspunten bieden om aan te nemen dat de vreemdeling in een zodanige gemoedstoestand verkeerde dat hij de gestelde vragen niet naar behoren kon beantwoorden en voorts dat de contactambtenaar, zoals de staatssecretaris in hoger beroep heeft betoogd, evenmin bijzonderheden heeft geconstateerd waaruit zou zijn op te maken dat de vreemdeling niet in staat was te worden gehoord en vragen te beantwoorden. Ook acht de Afdeling van belang dat de vreemdeling eerst in de zienswijze van 13 oktober 2005 naar voren heeft gebracht dat hij waarschijnlijk een PTSS heeft. Derhalve bestaat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris onvoldoende zorgvuldig heeft onderzocht of de vreemdeling voldoende gelegenheid heeft gehad en in staat was consistent en adequaat te verklaren.
De grief slaagt.
2.2. Op grond van hetgeen de vreemdeling tijdens het eerste gehoor heeft verklaard is bij de staatssecretaris twijfel gerezen over de door de vreemdeling opgegeven nationaliteit en plaats van herkomst en heeft hij om die reden een taalanalyse laten verrichten door het Bureau Land en Taal (hierna: het BLT).
In het besluit van 17 december 2007 en het daarin ingelaste voornemen heeft de staatssecretaris overwogen dat, nu de vreemdeling toerekenbaar geen documenten heeft overgelegd, als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), van het asielrelaas van de vreemdeling om het geloofwaardig te achten positieve overtuigingskracht dient uit te gaan en zich op het standpunt gesteld dat dit niet het geval is, nu de vreemdeling, gelet op het taalanalyserapport, niet kan worden gevolgd in zijn verklaring dat hij de Sierra Leoonse nationaliteit bezit en in dat land heeft gewoond.
2.3. In de tweede grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het door de vreemdeling overgelegde rapport van de contra expertise van 11 april 2006 en het weerwoord van de opsteller daarvan op de reactie op die contra expertise van het BLT, verzonden bij brief van 30 oktober 2006, voldoende concrete aanknopingspunten bieden voor twijfel aan de conclusies van het BLT, zodat de door het BLT verrichte taalanalyse niet als een voldoende draagkrachtige motivering van het besluit van 17 december 2007 kan gelden. Daartoe betoogt de staatssecretaris dat de conclusie van het rapport van de contra expertise niet luidt dat de vreemdeling eenduidig uit Sierra Leone afkomstig is en dat hij aan de opmerking dat niet kan worden vastgesteld dat de vreemdeling afkomstig is uit Sierra Leone, maar dat deze mogelijkheid niet kan worden uitgesloten, mede gezien de reactie van het BLT op de stellingen van de contra expertise, niet de conclusie heeft hoeven verbinden dat zijn besluit tot afwijzing van de aanvraag van de vreemdeling niet (mede) kon worden gebaseerd op het taalanalyserapport.
2.3.1. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van die wet, afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Derhalve is het aan de vreemdeling om de door hem aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden tegenover de staatssecretaris aannemelijk te maken en niet aan de staatssecretaris om de verklaringen van de vreemdeling gemotiveerd te weerleggen.
2.3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 14 juli 2004 in zaak nr. 200401127/1; www.raadvanstate.nl), komt de staatssecretaris, door in het kader van het onderzoek naar de nationaliteit, dan wel naar het land of de plaats van herkomst van de vreemdeling een taalanalyse te laten uitvoeren, de desbetreffende vreemdeling tegemoet in de voldoening aan de ingevolge voormeld artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 op hem rustende last om de aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden aannemelijk te maken, in het geval twijfel gerezen is aan de gestelde identiteit en nationaliteit, waaronder in voorkomende gevallen begrepen de stamafkomst of de plaats van herkomst. Wanneer de taalanalyse deze twijfel niet wegneemt, kan de desbetreffende vreemdeling deze door het laten verrichten van een contra expertise alsnog trachten weg te nemen. Hiertoe kan hij, indien hij van mening is dat de analyse onvolkomenheden bevat, de band, waarop het gesprek ten behoeve van de taalanalyse is opgenomen, desgewenst door een zelf gekozen onafhankelijke deskundige laten beoordelen en zo nodig van commentaar laten voorzien. De desbetreffende vreemdeling kan niet enkel door het plaatsen van kritische kanttekeningen bij de uitgevoerde taalanalyse teweegbrengen dat de staatssecretaris een nieuwe taalanalyse moet laten verrichten, dan wel van een van de taalanalyse afwijkende conclusie uit dient te gaan. Door het achterwege laten van een contra-expertise blijft de gerezen twijfel aan de identiteit en nationaliteit bestaan.
2.3.3. In het taalanalyserapport van het BLT van 7 juni 2004 is geconcludeerd dat de vreemdeling eenduidig is te herleiden tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Guinee. Volgens de taalanalist spreekt de vreemdeling Fula zoals dat gangbaar is in Guinee, spreekt hij geen Krio en is er niets in de spraak van de vreemdeling dat wijst op een herkomst uit Sierra Leone. Voorts is de vreemdeling niet in staat uitgebreide, gedetailleerde informatie te verschaffen over zijn beweerde leefomgeving in Sierra Leone.
De conclusie van het rapport van de contra expertise van 11 april 2006 luidt - samengevat weergegeven - dat, gelet op de aanwezigheid van Engelse leenwoorden, niet kan worden vastgesteld dat de vreemdeling uit Sierra Leone komt, maar dat deze mogelijkheid niet uit te sluiten is.
In zijn naar aanleiding van de contra expertise opgestelde reactie van 11 mei 2006 stelt het BLT in de contra expertise geen reden te zien om het standpunt dat de vreemdeling eenduidig is te herleiden tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Guinee te herzien. Daartoe voert het BLT het volgende aan. De betrokken taalanalist, aangeduid als FUL1, is in Sierra Leone geboren en getogen, moedertaalspreker van het Fula en beheerst daarnaast zowel het Krio als het Engels. Het BLT twijfelt daarom niet aan diens conclusie dat de vreemdeling het Fula, zoals dat in Sierra Leone gangbaar is, niet spreekt. De opsteller van de contra expertise heeft volgens het BLT geen voorbeelden gegeven die de andersluidende conclusie onderbouwen. Voorts heeft het BLT meegewogen dat de vreemdeling in het geheel geen Krio spreekt, terwijl hij niet behoort tot een leeftijdsgroep, zoals hoogbejaarden of zeer jonge kinderen, die mogelijkerwijs het Krio niet machtig is. Anders dan de opsteller van de contra expertise is het BLT van mening dat van de vreemdeling mag worden verwacht dat hij concrete en gedetailleerde informatie kan verstrekken over zijn afkomst en leefomgeving.
De opsteller van de contra expertise blijft in zijn weerwoord op voormelde reactie van het BLT, verzonden bij brief van de Taalstudio van 30 oktober 2006, bij zijn standpunt dat de vreemdeling niet noodzakelijkerwijs Krio zou moeten spreken en dat het onduidelijk is waarom het BLT niets heeft gezegd over de aanwezigheid van talrijke Engelse leenwoorden, wat kan worden herleid tot de spraak in Sierra Leone. Hieraan wordt toegevoegd dat de opsteller van de contra expertise wel degelijk deskundig is, dat kennis van het Krio niet over het hele land gelijkelijk is verspreid en ook niet in alle leeftijdsgroepen en dat de Krio experts bevestigen dat veel mensen in de afgelegen gebieden van Sierra Leone geen Krio spreken.
2.3.4. Uit de contra expertise is gebleken dat de vreemdeling geen actieve kennis van het Krio heeft, hetgeen bevestiging vindt in de reactie van het BLT. Nu de uitkomst van de contra expertise niet zonder meer is dat de vreemdeling op basis van zijn gebruik van het Fula eenduidig is te herleiden tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Sierra Leone en ook het weerwoord van de opsteller daarvan op de reactie van het BLT niet leidt tot een andere conclusie, is de rechtbank ten onrechte tot het oordeel gekomen dat de contra expertise concrete aanknopingspunten bevat voor twijfel aan de juistheid van de taalanalyse van het BLT en de taalanalyse derhalve niet kan gelden als een voldoende draagkrachtige motivering van het besluit van 17 december 2007.
De grief slaagt.
2.4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 17 december 2007 toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, in zoverre daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
2.5. Aan de hiervoor niet besproken bij de rechtbank voorgedragen beroepsgrond over het overleggen van documenten komt de Afdeling niet toe. Over die grond is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. In deze situatie zou die grond bij de Afdeling slechts aan de orde kunnen komen, indien sprake is van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die grond, dan wel het onderdeel van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop die betrekking heeft, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die beroepsgrond, dan wel een onderdeel van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop die betrekking heeft, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld, is in dit geval geen sprake. Deze beroepsgrond valt thans dientengevolge buiten het geding.
Derhalve staat vast dat de staatssecretaris in redelijkheid het ontbreken van documenten, als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000, aan de vreemdeling heeft kunnen tegenwerpen. Dientengevolge dient van het asielrelaas van de vreemdeling om het geloofwaardig te achten positieve overtuigingskracht uit te gaan.
2.6. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen moet de vreemdeling worden geacht tijdens de gehoren in staat te zijn geweest consistent en adequaat te verklaren. Nu de contra expertise voorts, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen concrete aanknopingspunten biedt voor twijfel aan de juistheid van de door het BLT verrichte taalanalyse, bestaat geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris zich op basis van de uitkomst van die taalanalyse niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het asielrelaas van de vreemdeling positieve overtuigingskracht mist.
2.7. De vreemdeling heeft in beroep betoogd dat bij terugkeer naar het land van herkomst sprake zal zijn van een schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM). Daartoe betoogt hij dat de psychische gesteldheid ten gevolge van de PTSS zijn gewone dagelijkse leven bedreigt.
2.7.1. Blijkens vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM; zie laatstelijk het arrest van 27 mei 2008 in zaak nr. 26565/05, N. tegen het Verenigd Koninkrijk, www.echr.coe.int/echr) kan uitzetting in verband met de medische toestand van de uit te zetten persoon, onder uitzonderlijke omstandigheden en wegens dwingende redenen van humanitaire aard, bij gebrek aan medische voorzieningen en sociale opvang in het land, waarnaar wordt uitgezet, leiden tot schending van artikel 3 van het EVRM. Van uitzonderlijke omstandigheden kan blijkens die jurisprudentie slechts sprake zijn, indien de desbetreffende vreemdeling lijdt aan een ziekte in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium.
De vreemdeling heeft niet met medische verklaringen of anderszins aangetoond dat de psychische stoornis waaraan hij lijdt zich in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium bevindt. Gelet hierop is geen sprake van uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in het hiervoor genoemde arrest alsmede de arresten van het EHRM van 2 mei 1997 in zaak nr. 146/1996/767/964, St. Kitts (RV 1997, 70) en van 6 februari 2001 in zaak nr. 44599/98, Bensaid tegen het Verenigd Koninkrijk (JV 2001/103). Het beroep op artikel 3 van het EVRM kan derhalve niet slagen.
2.8. Voorts heeft de vreemdeling in beroep geklaagd dat de staatssecretaris ten onrechte heeft geweigerd ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in de zin van artikel 14, aanhef en onder e, van de Vw 2000, gelezen in samenhang met artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder x, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000), te verlenen. Daartoe heeft hij betoogd dat hij, gezien het samenstel van de door hem geschetste omstandigheden, met terugwerkende kracht in het bezit had moeten worden gesteld van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking "alleenstaande minderjarige vreemdeling".
2.8.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 17 februari 2006 in zaak nr. 200509012/1, www.raadvanstate.nl) volgt uit artikel 3.56, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000 dat pas van de bevoegdheid ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, te verlenen gebruik kan worden gemaakt, indien de asielaanvraag van de desbetreffende vreemdeling is afgewezen. Bij besluit van 17 december 2007 is de asielaanvraag van de vreemdeling afgewezen. Niet in geschil is dat hij op die datum reeds de meerderjarige leeftijd had bereikt. Gelet hierop voldeed de vreemdeling op dat tijdstip niet aan het vereiste van minderjarigheid en is terecht geweigerd hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen.
2.9. Het inleidende beroep dient ongegrond te worden verklaard.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 19 juni 2008 in zaak nr. 08/1570;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. T.M.A. Claessens, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin
voorzitter
w.g. Klein Nulent
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2009
218-587.
Verzonden: 26 februari 2009
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak