200806192/1.
Datum uitspraak: 11 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Woerden,
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
Bij besluit van 8 juli 2008, nummer 2008INT224469, heeft het college van gedeputeerde staten van Utrecht (hierna: het college) een besluit genomen inhoudende goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Woerden (hierna: burgemeester en wethouders) opgestelde wijzigingsplan "[locatie]".
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 augustus 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 2 september 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Burgemeester en wethouders hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 februari 2009, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door W.J. de Vries, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door V.G. Soentpiet, ambtenaar in dienst van de gemeente, als belanghebbenden gehoord.
2.1. Het college en burgemeester en wethouders betogen dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat [appellant] geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren heeft gebracht.
2.1.1. Ingevolge artikel 54, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan door een belanghebbende beroep worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college.
Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover hier van belang, kan geen beroep bij de administratieve rechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 van de Awb naar voren heeft gebracht.
In afdeling 3.4 van de Awb, bevattende regels over de zogeheten uniforme openbare voorbereidingsprocedure, is in artikel 3:15, eerste lid, bepaald dat belanghebbenden bij het bestuursorgaan hun zienswijze over het ontwerp naar voren kunnen brengen.
2.1.2. Vast staat dat in dit geval geen procedure is gevolgd waarbij een ontwerp van een wijzigingsplan met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb is voorbereid. Derhalve is het bepaalde in artikel 6:13 van de Awb in dit geval niet van toepassing en faalt het betoog van het college en burgemeester en wethouders.
Het standpunt van [appellant]
2.2. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Hiertoe voert hij aan dat hij, ondanks meerdere toezeggingen van burgemeester en wethouders, ten onrechte niet op de hoogte is gehouden van de stand van zaken waardoor hij geen zienswijze tegen het plan heeft kunnen indienen. Voorts voert hij aan dat onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van de omwonenden en dat het gemeentebestuur verkeerde informatie heeft verstrekt. Dit alles is volgens [appellant] in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Inhoudelijk voert hij aan dat geen noodzaak bestaat tot verhoging van de zendmast en dat de hoogte van de zendmast te dominant is ten opzichte van de omliggende bebouwing in het centrum van Woerden.
Het standpunt van het college
2.3. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het plan past binnen de wijzigingsbepalingen van het bestemmingsplan "Telefooncentrale" en in overeenstemming is met het recht. Gelet daarop heeft het college het plan goedgekeurd.
2.4. Op basis van het bestemmingsplan "Telefooncentrale", vastgesteld door de raad van de gemeente Woerden bij besluit van 26 april 1990 en goedgekeurd door het college bij besluit van 13 november 1990, is op het onderhavige perceel een zendmast met een hoogte van ongeveer 36 meter opgericht. De in dat plan aan het betreffende plandeel toegekende bestemming is "Communicatievoorzieningen, met bijbehorende erven - Mc". Ingevolge artikel 4, eerste lid, onder c, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Telefooncentrale" is de maximale hoogte van de zendmast 38 meter. Het bestemmingsplan "Telefooncentrale" voorziet in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, van de voorschriften in een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 van de WRO voor burgemeester en wethouders waarmee voor bouwwerken met 20% kan worden afgeweken van de maatvoering.
2.4.1. Niet in geschil is dat medio 2007 werkzaamheden aan de zendmast hebben plaatsgevonden, waardoor de zendmast met ongeveer zeven meter is verhoogd. Evenmin is in geschil dat de eigenaar van de zendmast, KPN Broadcast Services, voor deze verhoging van de zendmast niet beschikte over een bouwvergunning.
Blijkens de stukken heeft KPN Broadcast Services op 28 november 2007 een aanvraag voor de verlening van een bouwvergunning voor het vervangen van de zendmast bij burgemeester en wethouders ingediend. Blijkens de stukken zijn burgemeester en wethouders voornemens deze vergunning te verlenen, maar dient daartoe eerst een wijzigingsplan zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Telefooncentrale" te worden opgesteld.
2.4.2. Met betrekking tot de gevolgde procedure overweegt de Afdeling het volgende.
Ter zitting is van de zijde van het college naar voren gebracht dat het college in zijn besluit van 8 juli 2008 een besluit van burgemeester en wethouders, gedateerd 13 mei 2008, heeft goedgekeurd. Nog daargelaten de omstandigheid dat de aanbiedingsbrief van burgemeester en wethouders aan het college is gedateerd op 28 april 2008 en blijkens diezelfde aanbiedingsbrief en het bestreden besluit is verzonden op 29 april 2008, derhalve voor de door het college genoemde vaststellingsdatum van 13 mei 2008, overweegt de Afdeling dat het bedoelde stuk van 13 mei 2008 niet kan worden aangemerkt als een besluit tot vaststelling van een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 11 van de WRO. Hiertoe overweegt de Afdeling het volgende.
Het stuk van 13 mei 2008 bevat slechts een voornemen tot het verlenen van een bouwvergunning met toepassing van artikel 11 van de WRO en een verzoek om het verlenen van de bouwvergunning met toepassing van artikel 11 van de WRO te mandateren aan het afdelingshoofd Bouwzaken. Gelet hierop bevat dit stuk niet een wijziging van enig onderdeel van het bestemmingsplan "Telefooncentrale".
2.4.3. In het dossier heeft de Afdeling een besluit van 31 juli 2008 met als onderwerp "Wijzigingsbesluit [locatie] Dossiernummer 0701600" aangetroffen. Het bestreden besluit kan daar echter geen betrekking op hebben, omdat het bestreden besluit van vóór het besluit van 31 juli 2008 dateert.
2.4.4. Nu ten tijde van het bestreden besluit geen sprake was van een besluit tot vaststelling van een wijzigingsplan, was het college niet bevoegd te beslissen over de goedkeuring van een dergelijke wijziging. Door dat toch te doen, heeft het college gehandeld in strijd met artikel 11, tweede lid, van de WRO.
2.5. Voorts wijst de Afdeling er nog op dat [appellant] stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat hem namens burgemeester en wethouders is toegezegd dat hij op de hoogte zal worden gehouden van het verloop van de procedure. Dit brengt mee dat hij bij het in procedure brengen van een wijzigingsplan persoonlijk op de hoogte dient te worden gehouden van deze procedure.
2.6. De overige beroepsgronden van [appellant] behoeven gelet op het voorgaande geen bespreking.
2.7. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 11, tweede lid, van de WRO te worden vernietigd.
2.8. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Utrecht van 8 juli 2008, nummer 2008INT224469;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Utrecht tot vergoeding van bij E. [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 17,69 (zegge: zeventien euro en negenenzestig cent); het dient door de provincie Utrecht aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de provincie Utrecht aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.P. de Rooy, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. De Rooy
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2009