ECLI:NL:RVS:2009:BH5514

Raad van State

Datum uitspraak
11 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200804330/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Vlasblom
  • D. Roemers
  • B.P. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit tot geslotenverklaring van de Brasserskade in Delft

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Delft, dat op 11 april 2007 een eerdere beslissing tot geslotenverklaring van de Brasserskade heeft gehandhaafd. De appellanten, [appellant sub 1] en [appellant sub 2], hebben bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, die voortkwam uit een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 29 april 2008. De rechtbank had het besluit van 11 april 2007 vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten, wat de appellanten betwisten. Zij stellen dat de afsluiting van de Brasserskade zonder geldig verkeersbesluit is en dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen in stand heeft gelaten.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 3 februari 2009 behandeld. De appellanten betogen dat de rechtbank niet had mogen besluiten dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, omdat dit zou betekenen dat de Brasserskade onterecht afgesloten blijft. De rechtbank had volgens hen de belangen van de bewoners en ondernemers onvoldoende meegewogen en het college had niet op goede gronden gehandeld. De Afdeling overweegt dat het college bij het nemen van verkeersbesluiten een ruime beoordelingsmarge heeft en dat de rechter terughoudend moet zijn bij de beoordeling van dergelijke besluiten.

De Afdeling concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college de belangen van de betrokkenen voldoende heeft afgewogen en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het onderzoeksrapport waarop het college zijn besluit heeft gebaseerd. De hoger beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] worden ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200804330/1.
Datum uitspraak: 11 maart 2009.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 29 april 2008 in zaken nrs. 07/3808 en 07/3874 in het geding tussen:
[appellant sub 1],
[appellant sub 2]
en
het college van burgemeester en wethouders van Delft.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 april 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Delft (hierna: het college), opnieuw beslissend op de bezwaren van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen het besluit van 3 november 2004, gewijzigd bij besluit van 17 januari 2005, tot geslotenverklaring van de Brasserskade ten westen van de Middelweg voor al het verkeer in de richting van Delft, die bezwaren deels gegrond en deels ongegrond verklaard en het bestreden besluit onder aanvulling van de motivering gehandhaafd.
Bij uitspraak van 29 april 2008, verzonden op 7 mei 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, het besluit van 11 april 2007 vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven en de gemeente Delft veroordeeld tot vergoeding van de immateriële schade die [appellant sub 1] en [appellant sub 2] lijden. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 juni 2008, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 juni 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft verweerschriften ingediend.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben elk nadere stukken ingediend. Deze zijn steeds aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 februari 2009, waar [appellant sub 1], in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], werkzaam bij het verkeerskundig bureau Advier te Delft, en [appellant sub 2], in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door ir. E.M. van der Horst, werkzaam bij de gemeente, en bijgestaan door mr. W.J.E. van der Werf, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de rechtbank, nu zij het bij haar bestreden besluit heeft vernietigd, niet de rechtsgevolgen daarvan in stand heeft mogen laten. Zij voeren in dat verband aan dat de Brasserskade als gevolg van de vernietiging zonder een geldig verkeersbesluit is afgesloten, zodat deze afsluiting ongedaan moet worden gemaakt en de daartoe geplaatste verkeersborden dienen te worden verwijderd.
2.1.1. Ingevolge artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechtbank bepalen dat de rechtsgevolgen van een door haar vernietigd besluit geheel of gedeeltelijk in stand blijven. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, is daartoe aanleiding, indien het bestreden besluit terecht en op goede gronden is genomen, maar het beroep gegrond moet worden verklaard opdat het desbetreffende bestuursorgaan kan worden veroordeeld tot vergoeding van de schade die de instellers van het beroep lijden als gevolg van een overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Reeds omdat de vernietiging bij de aangevallen uitspraak slechts het besluit op bezwaar treft en niet het bij besluit van 17 januari 2005 gewijzigde besluit van het college van 3 november 2004, strekkende tot geslotenverklaring van de Brasserskade, berust de afsluiting van die kade op een van kracht zijnd besluit.
2.2. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college de geslotenverklaring van de Brasserskade terecht en op goede gronden heeft gehandhaafd. Zij voeren daartoe aan dat het college de belangen van de bewoners en ondernemers van de Middelweg niet of nauwelijks heeft meegewogen en dat het onderzoeksrapport van het verkeerskundig adviesbureau Delft Infra Advies (hierna: het onderzoeksrapport), waarop het college zijn besluitvorming heeft gebaseerd, niet objectief is en plattegronden en situatieschetsen bevat die in strijd zijn met de werkelijkheid. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] voeren tevens aan dat het onderzoeksrapport slechts uitgaat van aannames omtrent het aantal voertuigen dat gebruikmaakt van de Brasserskade en niet van een daadwerkelijke telling, zoals [appellant sub 1] heeft laten verrichten.
2.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 10 januari 2007 in zaak nr.
200605125/1, komt het college bij het nemen van een verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge toe. Het is aan het college om alle verschillende bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter dient zich bij de beoordeling van zo'n besluit dan ook terughoudend op te stellen en te toetsen of het besluit niet strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel of er een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen is, dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit is kunnen komen.
2.2.2. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben een alternatieve maatregel voor het verkeersluw maken van de Brasserskade voorgesteld, namelijk het aanleggen van een "V-bypass", waarbij verkeer tussen de Middelweg en de beide kanten van de Brasserskade mogelijk blijft. Deze constructie bewerkstelligt dat men ter plaatse niet rechtdoor over de Brasserskade kan rijden, maar - vanuit beide richtingen - gedwongen wordt om af te slaan, de Middelweg op.
In het onderzoeksrapport is dit alternatief gemotiveerd afgewogen tegen de afsluiting van de westelijke zijde van de Brasserskade en is aanbevolen vast te houden aan de volledige afsluiting van de Brasserskade ten westen van de Middelweg. Daartoe is opgemerkt dat door een V-bypass doorgaand verkeer weliswaar wordt ontmoedigd, doch niet onmogelijk gemaakt, omdat men, na verderop op de Middelweg te zijn gekeerd, weer de Brasserskade aan de andere zijde van de blokkade op kan rijden. Voorts is erop gewezen dat, mede daardoor, gevaarlijke situaties ontstaan voor de fietsers op de ter plaatse doorgaande regionale fietsroute, waarvan veel schoolgaande jeugd gebruikmaakt. Derhalve kan niet worden geoordeeld dat het college het standpunt van de bewoners en ondernemers van de Middelweg niet of nauwelijks bij zijn besluit heeft betrokken. Voorts heeft de rechtbank in de enkele stelling dat het onderzoeksrapport niet objectief is en gegevens bevat die niet overeenstemmen met de werkelijkheid, geen aanleiding behoeven te zien om te twijfelen aan de zorgvuldige wijze van totstandkoming daarvan. Zij heeft in deze stelling evenmin aanleiding behoeven te zien om te twijfelen aan de inhoudelijke juistheid van het onderzoeksrapport, te minder nu [appellant sub 1] en [appellant sub 2] daar geen andersluidend onderzoek tegenover hebben gesteld.
Meer specifiek is er, bij gebreke van een andersluidend onderzoek, geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de berekeningen aan de hand waarvan in het onderzoeksrapport tot aannames omtrent het aantal verkeersbewegingen op de Brasserskade is gekomen. De verkeerstelling die [appellant sub 1] heeft laten verrichten, doet daar niet aan af, nu deze telling is verricht toen de bouw van de nabijgelegen woonwijk nog niet gereed was en zich op de Brasserskade weliswaar geen blokkerende paal bevond, maar de geslotenverklaring nog wel van kracht was.
2.3. [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte heeft overwogen dat de kosten voor het aanleggen van een V-bypass aanzienlijk hoger zijn dan de kosten voor de geslotenverklaring. Hij stelt in dat verband dat de werkelijke kosten die de gemeente Delft voor de afsluiting van de Brasserskade moet maken, veel hoger zijn dan € 15.000, zijnde de raming van het college, aangezien ook voertuigen die voor de gemeente Delft opdrachten verrichten als gevolg van de geslotenverklaring zullen moeten omrijden. [appellant sub 2] heeft echter niet toegelicht hoeveel deze werkelijke kosten bedragen, zodat deze stelling niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak kan leiden.
2.4. [appellant sub 2] heeft voorts aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college een V-bypass in redelijkheid minder veilig voor fietsers heeft kunnen achten dan een geslotenverklaring. Hij voert daartoe aan dat een V-bypass zodanig moet worden ingericht dat het autoverkeer van twee kanten komt en dat het veilig is voor fietsers. [appellant sub 2] heeft evenwel niet toegelicht hoe een V-bypass zodanig kan worden aangelegd dat automobilisten die willen afslaan van de Brasserskade naar de Middelweg, of omgekeerd, niet het langs de Brasserskade gelegen fietspad kruisen. Derhalve kan dit betoog evenmin tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden.
2.5. [appellant sub 2] voert voor het eerst in hoger beroep aan dat in het onderzoeksrapport is voorbijgegaan aan de uitstoot van koolstofdioxide die wordt veroorzaakt door automobilisten die als gevolg van de geslotenverklaring moeten omrijden of hun weg niet kunnen vinden. De Afdeling zal deze beroepsgrond buiten beschouwing laten omdat het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak en er geen reden is waarom [appellant sub 2] deze grond niet reeds voor de rechtbank had kunnen aanvoeren, hetgeen hij, gelet op de functie van het hoger beroep, had behoren te doen.
2.6. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het door hem geëxploiteerde feest- en vergadercentrum, dat aan de Middelweg ligt, als gevolg van de geslotenverklaring vrijwel onbereikbaar wordt. Dit betoog kan niet slagen, aangezien blijkens de in het onderzoeksrapport weergegeven plattegronden de Middelweg ook op andere manieren dan via de westelijke zijde van de Brasserskade kan worden bereikt; vanuit oostelijke richting, zoals voorheen, en vanuit westelijke richting via een beperkte omweg over de Rijswijkse Waterweg. De stelling van [appellant sub 1] dat autonavigatiesystemen de geslotenverklaring niet herkennen en dat buitenlandse bezoekers de bewegwijzering ter plaatse niet begrijpen, doet aan die feitelijke bereikbaarheid niet af, temeer nu [appellant sub 1] de Afdeling er niet van heeft overtuigd dat de evenbedoelde omweg erg complex is.
2.7. [appellant sub 1] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat hij in strijd met de rechtsgelijkheid in tegenstelling tot anderen geen vergunning krijgt om over de westelijke zijde van de Brasserskade te rijden. Dit betoog, wat daar verder van zij, kan in een procedure naar aanleiding van een aanvraag van een dergelijke vergunning naar voren worden gebracht, maar gaat de reikwijdte van het onderhavige geschil te buiten.
2.8. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak, voor zover bestreden, dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover bestreden.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. B.P. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Klein
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2009.
176-582.