200805323/1.
Datum uitspraak: 11 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 juni 2008 in zaak nr. 07/1826 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Noord.
Bij besluit van 10 augustus 2006 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Noord (hierna: het dagelijks bestuur), voor zover thans van belang, [appellant] op straffe van een dwangsom gelast het bedrijfsvaartuig [het vaartuig] voor 1 oktober 2006 van de huidige locatie en voor 1 december van dat jaar uit het stadsdeel te verwijderen.
Bij besluit van 26 maart 2007 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 juni 2008, verzonden op 9 juni 2008, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 juli 2008, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 februari 2009, waar [appellant], vertegenwoordigd door E.P. Blaauw, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. Y. van Baak, ambtenaar in dienst van het stadsdeel, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 2.2.1, aanhef en onder f, van de Verordening op de haven en het binnenwater 2006 (hierna: de Vhb 2006) wordt in dit hoofdstuk en de daarop rustende bepalingen onder watergebonden activiteit verstaan: een activiteit die ter uitoefening van een beroep of bedrijf noodzakelijkerwijs op het water plaatsvindt en met het water een aanwijsbare en vanzelfsprekende binding heeft.
Ingevolge artikel 2.4.1, eerste lid, voor zover thans van belang, is het verboden zonder of in afwijking van vergunning van het college van burgemeester en wethouders met een bedrijfsvaartuig ligplaats in te nemen.
Ingevolge het vierde lid kan de vergunning alleen worden verleend, indien de uit te oefenen werkzaamheden of activiteiten watergebonden zijn of wanneer het gaat om de aan- of afvoer van materialen over water en de vereiste vergunningen voor het uitoefenen van die werkzaamheden of activiteiten zijn verleend.
Ingevolge het vijfde lid, aanhef en onder b, kan het college in afwijking van het vierde lid in bijzondere gevallen vergunning verlenen.
Ingevolge artikel 26, tweede lid, van de Verordening op de stadsdelen, voor zover thans van belang, heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam al zijn bevoegdheden overgedragen aan het dagelijks bestuur van de stadsdelen.
2.2. Aan de last heeft het dagelijks bestuur ten grondslag gelegd dat de aan [appellant] verleende ligplaatsgarantie is vervallen, omdat deze niet aan de daaraan verbonden voorwaarden heeft voldaan. Omdat de door [appellant] uitgeoefende activiteit, het exploiteren van een zogenoemde "bed and breakfast", niet watergebonden is en bovendien in strijd met bestemmingsplan en het vaartuig geen meerwaarde heeft voor het stadsdeel, is het voorts niet bereid om [appellant] vergunning te verlenen om met het vaartuig ligplaats in te nemen.
2.3. [appellant] betoogt dat, samengevat weergegeven, de rechtbank heeft miskend dat de ligplaatsgarantie, aan hem verleend ter verkrijging van een benodigde financiering, ten onrechte is ingetrokken en de last de in die garantie neergelegde toezegging dat hij ligplaats mag innemen doorkruist. Verder heeft zij ten onrechte de beleidstoetsing inzake vergunningverlening in aanmerking heeft genomen, aldus [appellant].
2.3.1. Niet in geschil is dat [appellant] met het vaartuig zonder vergunning ligplaats heeft ingenomen, hij daardoor in strijd met artikel 2.4.1, eerste lid, van de Vhb 2006 heeft gehandeld en het dagelijks bestuur daartegen kon optreden. [appellant] betoogt dat het dat niet mocht.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het dagelijks bestuur zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant] op het vaartuig uitgevoerde activiteit, het exploiteren van een "bed and breakfast", niet voldoet aan de vereisten voor mogelijke vergunningverlening, gesteld in artikel 2.4.1, vierde lid, van de Vhb 2006.
Ingevolge het vijfde lid, aanhef en onder b, kan het dagelijks bestuur in bijzondere gevallen desondanks vergunning verlenen. Het stadsdeel voert ter zake van de uitoefening van die bevoegdheid beleid dat is neergelegd in de notitie "Schepen langs het IJ". Volgens dat beleid moeten schepen om voor vergunningverlening in aanmerking te kunnen komen het attractieve beeld van Amsterdam-Noord versterken en ondersteunen en activiteiten brengen die de dynamiek en levendigheid van Amsterdam-Noord in positieve zin versterken en daardoor een meerwaarde vormen. Het aanmeren van schepen moet voorts in overeenstemming zijn met de in gang gezette ruimtelijke en economische ontwikkelingen aan de Noordelijke IJ-oever.
In deze procedure gaat het niet om de weigering vergunning te verlenen, maar om de handhaving van het verbod om zonder vergunning ligplaats in te nemen. De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat het dagelijks bestuur zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant], gelet op het gevoerde beleid, niet in aanmerking komt voor verlening van een vergunning.
De rechtbank heeft evenzeer terecht de op 1 maart 2005 aan [appellant] verleende ligplaatsgarantie geen bijzondere omstandigheid geacht, in verband waarmee het dagelijks bestuur van handhaving had moeten afzien. Het dagelijks bestuur heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellant] niet aan de in de garantie gestelde voorwaarde dat hij alle verplichtingen die het Maritiem Kwartier Amsterdam-Noord aan een ligplaats binnen het Maritiem Kwartier stelde diende na te komen heeft voldaan, waarop de ligplaatsovereenkomst niet is verlengd. De rechtbank heeft in het beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het dagelijks bestuur zich niet op dat standpunt mocht stellen. Het dagelijks bestuur heeft voorts niet in strijd met het vertrouwensbeginsel gehandeld door de aan [appellant] onder voorwaarden verleende garantie onder die omstandigheden niet te honoreren. Andere bijzondere omstandigheden, in verband waarmee het dagelijks bestuur had moeten afzien van handhaving, zijn niet gebleken.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. J.C.K.W. Bartel en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van der Smissen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2009