ECLI:NL:RVS:2009:BH5502

Raad van State

Datum uitspraak
11 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200803997/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bouwvergunning en vrijstelling voor appartementen en parkeergarage in Heerlen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 23 april 2008, waarin de rechtbank de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Heerlen om een bouwvergunning en vrijstelling te verlenen voor het oprichten van 20 appartementen en een parkeergarage aan de Weltertuijnstraat 59-61 te Heerlen, heeft vernietigd. Het college had op 1 maart 2006 een bouwvergunning verleend, maar na bezwaren van appellanten sub 2 heeft het college op 3 oktober 2006 de vrijstelling herroepen en de bouwvergunning geweigerd. De rechtbank oordeelde dat de besluiten onzorgvuldig waren voorbereid en ontbrak een deugdelijke motivering.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 2 februari 2009 behandeld. De Afdeling oordeelde dat het college bij de heroverweging van de besluiten niet zwaardere eisen aan de motivering mocht stellen dan aan andere besluiten op bezwaar. De Afdeling concludeerde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de besluiten onzorgvuldig waren voorbereid. De Afdeling verklaarde de hoger beroepen gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank. Tevens verklaarde de Afdeling het beroep van de wederpartij en Hobeto Ontwikkeling B.V. ongegrond, waarmee de eerdere besluiten van het college in stand blijven.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door bestuursorganen en de noodzaak om bij heroverweging van besluiten de juiste motivering te hanteren. De financiële belangen van de wederpartij werden door het college in de afweging betrokken, maar de Afdeling oordeelde dat de stedenbouwkundige belangen zwaarder mochten wegen. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk in het omgevingsrecht, vooral in zaken die betrekking hebben op bouwvergunningen en vrijstellingen.

Uitspraak

200803997/1.
Datum uitspraak: 11 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Heerlen,
2. [appellanten sub 2], allen wonend te Heerlen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 23 april 2008 in zaken nrs. 06/2344, 06/2345 en 06/2346 in het geding tussen:
[wederpartij], gevestigd te Heerlen, en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Hobeto Ontwikkeling B.V., gevestigd te Zeist
en
appellant sub 1.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 maart 2006 heeft appellant sub 1 (hierna: het college) aan de [wederpartij]] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van 20 appartementen en een parkeergarage aan de Weltertuijnstraat 59-61 te Heerlen (hierna: het perceel).
Bij onderscheiden besluiten van 3 oktober 2006 heeft het college, voor zover thans van belang, de door onder meer appellanten sub 2 daartegen gemaakte bezwaren gegrond verklaard, de verleende vrijstelling herroepen en alsnog bouwvergunning geweigerd.
Bij uitspraak van 23 april 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) de door de [wederpartij] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Hobeto Ontwikkeling B.V. (hierna tezamen: [wederpartijen]) daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en het college opgedragen opnieuw op de gemaakte bezwaren te beslissen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 juni 2008, en [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 juni 2008, hoger beroep ingesteld. Het college heeft de gronden van het beroep aangevuld bij brief van 17 juni 2008. [appellanten sub 2] hebben dat gedaan bij brief van 9 juni 2008.
[wederpartijen] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[wederpartijen] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 februari 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M. Huppertz, ambtenaar in dienst van de gemeente, en ir. J. de Wilde, en [wederpartijen], vertegenwoordigd door mr. J.L. Stoop, advocaat te Maastricht, en [belanghebbende], zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Niet in geschil is dat het college bij besluit van 18 oktober 2007 bouwvergunning heeft verleend voor een gewijzigd bouwplan op dezelfde locatie en dat het bouwplan, waarop het besluit van 1 maart 2006 ziet, niet zal worden gerealiseerd. Het college betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat [wederpartijen] daarom geen belang meer hebben bij de beroepen. Ter zitting van de rechtbank hebben [wederpartijen] een kostenstaat overgelegd, waarin zij als extra kosten ten gevolge van de noodzaak om een nieuw bouwplan in te dienen onder meer hebben vermeld: de vertraging van de bouw, de kosten van een nieuw ontwerp, renteverlies en een lagere opbrengst ten gevolge van een vermindering van het aantal te bouwen appartementen. Aldus hebben zij tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat zij schade hebben geleden ten gevolge van de in beroep bestreden besluiten, zodat de rechtbank terecht heeft aangenomen dat zij belang hebben bij de door hen ingestelde beroepen.
2.2. Het college en [appellanten sub 2] betogen dat de rechtbank, door te overwegen dat de besluiten van 3 oktober 2006 onzorgvuldig zijn voorbereid en een deugdelijke motivering ontberen, heeft miskend dat bij een volledige heroverweging die tot intrekking van een eerder verleende vrijstelling en bouwvergunning leidt, geen zwaardere eisen aan de motivering mogen worden gesteld dan aan andere besluiten op bezwaar. De rechtbank heeft volgens hen evenzeer miskend dat ir. De Wilde (hierna: De Wilde) een onpartijdige deskundige is, wiens advies van 4 juli 2006 door het college aan de besluiten van 3 oktober 2006 ten grondslag mocht worden gelegd, ondanks de bescheiden omvang ervan.
2.2.1. Met de term partijdeskundige heeft de rechtbank kennelijk bedoeld uit te drukken dat De Wilde geen door haar benoemde deskundige is. Volgens het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van de rechtbank hebben [wederpartijen] de deskundigheid van De Wilde ook niet in twijfel getrokken.
2.2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 21 april 1997 in zaak nr. H01.96.0368; aangehecht), brengt de omstandigheid dat bezwaar is gemaakt mee dat het betrokken bestuursorgaan het aanvankelijk genomen besluit in volle omvang moet heroverwegen. Uit de aard van de bezwaarschriftprocedure volgt voorts dat dit besluit als gevolg daarvan alsnog ongedaan kan worden gemaakt.
2.2.3. Het college heeft op de grondslag van de tegen het besluit van 1 maart 2006 gemaakte bezwaren aan De Wilde om stedenbouwkundig advies gevraagd. Diens advies van 4 juli 2006 strekte tot een negatief oordeel over het bouwplan als te groot voor de omgeving en afbreuk doend aan het monumentale huis Strijthagenshof, dat op 35 m afstand van het bouwplan gelegen is. Voorts adviseerde De Wilde dat de schaduwwerking van de bouwblokken onvoldoende is onderzocht. Het advies van 4 juli 2006 bevatte een stedenbouwkundige toets van het bouwplan die voor de beslissing op bezwaar van aanmerkelijk belang was. Dat het advies beknopt is maakte dat niet anders. Het college heeft op 25 augustus 2006 een nieuwe hoorzitting laten plaatsvinden, waar ook [wederpartijen] zijn gehoord en namens hen drie reacties op het advies van 4 juli 2006 zijn ingebracht.
In het besluit op bezwaar heeft het college geoordeeld dat, anders dan zijdens [wederpartijen] op de hoorzitting naar voren is gebracht, het bouwplan onvoldoende ingaat op de stedenbouwkundige gevoeligheden, zoals het gebogen straatverloop en de parcellering en de schaal in het gebied. Voorts heeft het geoordeeld dat de tekening in het advies van 4 juli 2006 een beter beeld geeft van de situatie na realisering van het bouwplan, dan de in de ruimtelijke onderbouwing opgenomen tekening. Ook heeft het vermeld dat [wederpartijen] niet zijn ingegaan op de stelling dat onvoldoende onderzoek naar de schaduwwerking bij realisering van het bouwplan is gedaan.
In hetgeen door [wederpartijen] bij de hoorzitting van 25 augustus 2006 naar voren is gebracht heeft het college, onder verwijzing naar het advies van 4 juli 2006, geen aanleiding gezien om bij het ten tijde van het primaire besluit ingenomen standpunt, dat het bouwplan stedenbouwkundig acceptabel is, te blijven.
Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank de besluiten van 3 oktober 2006 ten onrechte onzorgvuldig voorbereid geacht en niet steunend op een deugdelijke motivering. Het betoog slaagt.
2.3. De hoger beroepen zijn gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de in beroep aangevoerde gronden beoordelen, waaraan de rechtbank niet is toegekomen.
2.4. [wederpartijen] hebben in beroep betoogd dat het college de financiële gevolgen die voor hen aan herroeping van de bouwvergunning en intrekking van de vrijstelling zijn verbonden ten onrechte niet zwaarder heeft laten wegen dan de stedenbouwkundige gevolgen van realisering van het bouwplan.
2.4.1. Het college heeft de financiële belangen van [wederpartijen] in de afweging betrokken, maar de stedenbouwkundige belangen zwaarder laten wegen. Het heeft daarbij in aanmerking genomen dat aan handelen op grond van een nog niet in rechte onaantastbare bouwvergunning nu eenmaal risico's zijn verbonden en dat woningbouw op het perceel nog steeds mogelijk is. Het in beroep aangevoerde geeft geen grond voor het oordeel dat het college aan de stedenbouwkundige belangen in redelijkheid aldus geen groter gewicht heeft kunnen hechten dan aan de financiële belangen van [wederpartijen] .
2.5. [wederpartijen] hebben voorts tevergeefs aangevoerd dat de besluiten op bezwaar een schending van het vertrouwensbeginsel en het rechtzekerheidsbeginsel vormen, omdat het college gedurende de lange voorgeschiedenis steeds met het bouwplan heeft ingestemd. Uit de aard van de bezwaarschriftprocedure volgt dat een aanvankelijk genomen besluit naar aanleiding daarvan alsnog ongedaan kon worden gemaakt. Daarmee moesten [wederpartijen] steeds rekening houden.
2.6. Ten slotte betogen [wederpartijen] dat het college zich in de besluiten op bezwaar ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan niet aan redelijke eisen van welstand voldoet, nu het bouwplan op 27 augustus 2003 van een positief welstandsadvies is voorzien.
2.6.1. In het midden kan blijven of het advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit Heerlen van 27 augustus 2003 kan worden aangemerkt als een positief welstandsadvies, nu het college dit advies niet aan de intrekking van de vrijstelling en weigering van de bouwvergunning ten grondslag heeft gelegd, maar op basis van het advies van 4 juli 2006 tot de conclusie is gekomen dat de ruimtelijke onderbouwing van het project ontoereikend is. Het betoog faalt.
2.7. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [wederpartijen] tegen de besluiten van 3 oktober 2006 van het college ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.8. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de hoger beroepen gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 23 april 2008 in zaken nrs. 06/2344, 06/2345 en 06/2346;
III. verklaart het door de [wederpartij] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Hobeto Ontwikkeling B.V. bij de rechtbank in die zaken ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2009
488.