200805252/1.
Datum uitspraak: 11 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 5 juni 2008 in zaak nr. 08/329 in het geding tussen:
de raad voor rechtsbijstand Leeuwarden.
Bij besluit van 22 maart 2007 heeft de raad voor rechtsbijstand Leeuwarden (hierna: de raad) een verzoek van [appellant] om een toevoeging voor rechtsbijstand voor het indienen van een klacht bij de Visadienst afgewezen.
Bij besluit van 27 december 2007 heeft de raad het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 juni 2008, verzonden op 6 juni 2008, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 juli 2008, hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 februari 2009.
2.1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) wordt rechtsbijstand niet verleend, indien het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat juridische bijstand door een advocaat voor het voeren van een klachtprocedure niet noodzakelijk is en dat geen feiten of omstandigheden naar voren zijn gebracht die tot de conclusie leiden dat vanwege de bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid van het geval een toevoeging kan worden verleend, heeft miskend - samengevat weergegeven - dat uit de klachtbrief van 7 november 2006 valt af te leiden dat de Visadienst een verzoek om advies over de verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf op onbehoorlijke wijze heeft afgehandeld en dat zij de juridische kennis mist om daartegen een klacht te formuleren.
2.2.1. Niet in geschil is dat een advocaat bij brief van 9 oktober 2006 aan de Visadienst heeft gevraagd om het verzoek om advies af te handelen als aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf. Aan de klacht is ten grondslag gelegd dat de Visadienst onzorgvuldig heeft gehandeld door vervolgens geen besluit te nemen, maar met een advies te volstaan, zonder daarbij op de brief te reageren.
Onder verwijzing naar de brief van 9 oktober 2006 had [appellant] op eenvoudige wijze, zonder dat daarvoor de hulp van een advocaat is vereist, een klacht over deze gedraging bij de Visadienst kunnen indienen. Bovendien had zij, naar de rechtbank - in hoger beroep onbetwist - heeft overwogen, ook de mogelijkheid de bijstand in te roepen van een andere persoon of instelling buiten de sfeer van de Wrb, zoals bijvoorbeeld de spreekuurvoorziening van het Buro voor Rechtshulp. Onder deze omstandigheden bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat op grond van het bepaalde in artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wrb, geen aanspraak op een toevoeging bestaat.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Hazen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2009