ECLI:NL:RVS:2009:BH5487

Raad van State

Datum uitspraak
11 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200805221/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • W. van den Brink
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake planschadevergoeding door de gemeente Maasgouw

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de afwijzing van haar verzoek om vergoeding van planschade door de raad van de gemeente Maasgouw. Het verzoek werd afgewezen bij besluit van 7 juli 2005, en het bezwaar daartegen werd ongegrond verklaard op 20 september 2007. De rechtbank Roermond verklaarde het beroep van [appellante] op 30 mei 2008 ongegrond. De Raad van State heeft de zaak op 5 februari 2009 behandeld, waarbij [appellante] werd bijgestaan door haar advocaat, mr. M. Brül, en de raad werd vertegenwoordigd door ambtenaar F. Ramacher.

De kern van het geschil betreft de vraag of [appellante] door de wijziging van het bestemmingsplan en de vrijstellingsbesluiten in een nadeliger positie is komen te verkeren, wat zou rechtvaardigen dat zij aanspraak kan maken op schadevergoeding. [appellante] stelt dat de planologische wijzigingen haar privacy aantasten en dat zij geluidwerende maatregelen moet nemen in haar café. De raad heeft echter, op basis van een rapport van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ), geconcludeerd dat [appellante] niet in een nadeliger situatie is komen te verkeren.

De Raad van State overweegt dat bij de beoordeling van een verzoek om planschadevergoeding moet worden gekeken naar de wijziging van het planologische regime en de gevolgen daarvan voor de belanghebbende. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het rapport van de SAOZ voldoende zorgvuldig is en dat de door [appellante] ingebrachte argumenten niet voldoende zijn om het besluit van de raad te weerleggen. Het hoger beroep van [appellante] wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

200805221/1.
Datum uitspraak: 11 maart 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 30 mei 2008 in zaak nr. 07/1721 in het geding tussen:
appellante
en
de raad van de gemeente Maasgouw.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2005 heeft de raad van de gemeente Maasgouw (hierna: de raad) een verzoek van [appellante] om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij besluit van 20 september 2007 heeft de raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 mei 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 juli 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 1 augustus 2008.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 februari 2009, waar [appellante], in persoon en bijgestaan door mr. M. Brül, advocaat te Helmond, en de raad, vertegenwoordigd door F. Ramacher, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), zoals dit artikel luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van een bestemmingsplan of het besluit omtrent vrijstelling, als bedoeld in artikel 19 van de WRO, schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.1.1. Bij de beoordeling van een verzoek om planschadevergoeding dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is wat betreft het oude planologische regime niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van dat regime maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
2.2. [appellante] is eigenaar van het perceel met pand, bestaande uit onder meer een café-zaal en een bovenwoning, aan de [locatie] te [plaats]. Zij heeft verzocht om vergoeding van de waardevermindering van haar pand die zij stelt te lijden als gevolg van de vaststelling door de raad op 25 juni 1998 van het bestemmingsplan "Algemeen bestemmingsplan Ohé en Laak - planwijziging Dorpsstraat- ", goedgekeurd door gedeputeerde staten op 21 januari 2003, en van een tweetal vrijstellingsbesluiten als bedoeld in artikel 19 van de WRO, die de oprichting van een viertal vrijstaande woningen met garages direct ten oosten van haar perceel mogelijk maken. [appellante] stelt dat door de planologische wijzigingen sprake is van een grotere aantasting van de privacy en dat deze wijzigingen voorts meebrengen dat zij in het café geluidwerende voorzieningen moet aanbrengen en dat zij geen parkeerplaatsen meer kan realiseren.
2.2.1. Voorheen gold ter plaatse het door de raad op 4 september 1979 vastgestelde bestemmingsplan "Algemeen bestemmingsplan Ohé en Laak", goedgekeurd door gedeputeerde staten op 3 februari 1981, dat aan de betreffende gronden de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarde (met bebouwingsoppervlak)" toekende.
2.2.2. De raad heeft bij besluit van 20 september 2007, in navolging van een rapport van de stichting Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ) van 20 november 2006, de afwijzing van het verzoek gehandhaafd, omdat [appellante] door de planwijzigingen niet in een nadeliger situatie is komen te verkeren.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de raad het rapport van de SAOZ in redelijkheid aan het besluit van 20 september 2007 ten grondslag heeft kunnen leggen. [appellante] voert aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de schade volgens het door haar in beroep overgelegde rapport van taxateur L. Hamers van Hamers Vastgoed (hierna: Hamers) € 100.000,- bedraagt.
2.3.1. Dit betoog faalt reeds omdat aan het rapport van Hamers geen planvergelijking ten grondslag ligt. De rechtbank heeft in het rapport van Hamers dan ook terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het rapport van de SAOZ van 20 november 2006 onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen, dan wel anderszins gebreken vertoont welke meebrengen dat dit rapport niet aan het bestreden besluit ten grondslag kon worden gelegd.
2.4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat geen causaal verband bestaat tussen de door [appellante] te nemen geluidwerende maatregelen op grond van het Besluit sport- horeca- en recreatie-inrichtingen en de planologische wijzigingen. [appellante] voert aan dat zij met het oog op de onder het oude regime te realiseren agrarische bedrijfswoning nabij haar pand minder omvattende maatregelen zou hoeven nemen dan met het oog op de onder het nieuwe planologische regime het dichtst bij haar pand te realiseren woning.
2.4.1. Volgens het rapport van de SAOZ dat aan het besluit van 20 september 2007 ten grondslag ligt, moeten dezelfde geluidsmaatregelen worden genomen voor de onder het nieuwe regime op een afstand van vijf meter van de perceelgrens te realiseren woning, als voor de onder het oude planologische regime op een afstand van vijf meter van de perceelgrens te realiseren agrarische bedrijfswoning. [appellante] heeft geen feiten of omstandigheden aangedragen die zouden moeten leiden tot het oordeel dat het advies van de SAOZ op dit punt onjuist is en dat de raad dit advies derhalve niet aan het besluit van 20 september 2007 ten grondslag heeft mogen leggen. Het betoog faalt.
2.5. Hetgeen [appellante] overigens heeft betoogd, onder meer met betrekking tot de door de SAOZ gemaakte planvergelijking, de gestelde onmogelijkheid om onder het oude planologische regime een agrarische bedrijfswoning op vijf meter afstand van de perceelgrens op te richten, het naar aanleiding van het rapport van de SAOZ van 20 november 2006 niet vragen van een nader advies aan de commissie bezwaarschriften en het verslechterd zicht vanuit haar tuin, is voor het eerst in hoger beroep aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom deze betogen niet reeds voor de rechtbank hadden kunnen worden aangevoerd en [appellante] dit uit een oogpunt van zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen en omwille van de rechtszekerheid van andere partijen omtrent hetgeen in geschil is, had behoren te doen, dienen deze betogen buiten beschouwing te blijven. De betogen falen derhalve.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Larsson-van Reijsen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2009
344.