200809278/1/V3.
Datum uitspraak: 19 februari 2009
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, van 17 december 2008 in zaak nr. 08/43406 in het geding tussen:
de staatssecretaris van Justitie.
Bij besluit van 6 december 2008 is [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 17 december 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 23 december 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 20 januari 2009 heeft de Afdeling de staatssecretaris verzocht om nadere informatie. Bij faxbericht van 21 januari 2009 heeft de staatssecretaris een aanvullend proces-verbaal overgelegd. Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de vreemdeling bij faxbericht van 28 januari 2009 hierop gereageerd.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. In grief 1 klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, nu uit het proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding van 6 december 2008, nr. 665713 (hierna: het proces-verbaal) volgt dat één niet-grensganger op de vijf grensgangers te Roosendaal is ingestapt, daaruit in redelijkheid niet kan volgen dat nog sprake is van geen, dan wel nagenoeg geen vermenging met het overige reizigersverkeer. Verder heeft de rechtbank volgens de staatssecretaris ten onrechte overwogen dat de staandehouding voor onrechtmatig moet worden gehouden, omdat niet is gebleken dat daaraan een naar objectieve maatstaven gemeten redelijk vermoeden van illegaal verblijf ten grondslag is gelegd, terwijl dit, nu de vreemdeling niet als grensganger had mogen worden aangemerkt, wel vereist was.
Daartoe betoogt de staatssecretaris, gelet op de in het proces verbaal weergegeven aantallen van personen die zich in de trein bevonden voordat deze stopte op het station Roosendaal en van personen die zich aldaar op het perron bevonden en in de trein stapten, dat slechts sprake was van een geringe vermenging met het binnenlandse reizigersverkeer. Van een onrechtmatige staandehouding was dan ook geen sprake, aldus de staatssecretaris.
2.1.1. Ingevolge artikel 50, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, voor zover thans van belang, zijn de ambtenaren belast met grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen bevoegd ter bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding personen staande te houden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie.
Volgens paragraaf A3/2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000) kan die bevoegdheid tot toezicht op vreemdelingen slechts worden aangewend ten aanzien van personen van wie mag worden aangenomen dat zij grensgangers zijn. Deze controles vinden plaats zodra dit redelijkerwijs mogelijk is en nog geen of slechts geringe vermenging met het binnenlandse reizigersverkeer heeft plaatsgevonden, aldus deze paragraaf.
2.1.2. Uit het proces-verbaal blijkt dat de vreemdeling in de internationale trein Brussel-Amsterdam, non-stop rijdend op het traject Roosendaal Dordrecht in de gemeente Halderberge is staande gehouden door twee wachtmeesters van de Koninklijke Marechaussee. Uit het proces verbaal blijkt voorts dat zich bij aankomst op het station Roosendaal, waar de trein direct na de grenspassage stopt, om en nabij de 30 personen op het perron bevonden en in de trein stapten en dat er om en nabij de 150 personen in de trein aanwezig waren voordat deze stopte aan het perron.
2.1.3. Onder voormelde omstandigheden bestaat geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris ten onrechte slechts geringe vermenging, als bedoeld in paragraaf A3/2.4 van de Vc 2000, aanwezig heeft geacht. Nu de vreemdeling is staandegehouden ter bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding, was een redelijk vermoeden van illegaal verblijf niet vereist. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De grief slaagt.
2.2. Grief 2, gericht tegen de toekenning van schadevergoeding en proceskostenvergoeding aan de vreemdeling, slaagt evenzeer, nu die beslissingen zijn gegrond op het hiervoor onjuist bevonden oordeel van de rechtbank.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 6 december 2008 beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
2.4. De vreemdeling heeft betoogd dat zijn staandehouding niet rechtmatig heeft plaatsgevonden, omdat het proces-verbaal niet inzichtelijk maakt of de verbalisanten reeds voor de stop op station Roosendaal aanwezig waren in de trein dan wel dat zij instapten op dit station.
2.4.1. In beginsel dient van de juistheid en volledigheid van het op ambtseed dan wel op ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal te worden uitgegaan. Voor zover de vreemdeling betoogt dat niet zonder meer van de vaststelling in het proces verbaal mocht worden uitgegaan dat er om en nabij de 150 personen in de trein aanwezig waren voordat deze stopte op het perron, kan dat niet slagen. Het enkele, niet onderbouwde vermoeden van de vreemdeling, biedt onvoldoende grond om te twijfelen aan de juistheid en volledigheid van hetgeen in het proces verbaal is gerelateerd. De beroepsgrond faalt.
2.5. Verder heeft de vreemdeling betoogd dat zijn staandehouding niet rechtmatig heeft plaatsgevonden, omdat het proces-verbaal niet inzichtelijk maakt of sprake was van een steekproefsgewijze controle en zo ja, om welke reden daarvoor is gekozen.
2.5.1. Uit het proces-verbaal blijkt dat het merendeel van de personen die zich in de trein bevonden is gecontroleerd. Voor zover de vreemdeling met voormeld betoog heeft beoogd te betogen dat de controle op discriminerende wijze heeft plaatsgevonden, kan dat niet slagen. De vreemdeling heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat bij de controle op discriminerende wijze door de verbalisanten is opgetreden. Dat niet alle personen in de trein zijn gecontroleerd, is daarvoor onvoldoende. De beroepsgrond faalt.
2.6. Ten slotte heeft de vreemdeling betoogd dat zijn staandehouding niet rechtmatig heeft plaatsgevonden, omdat het proces-verbaal niet inzichtelijk maakt of er bij de stop op het station Roosendaal personen de trein zijn uitgestapt.
2.6.1. Uit het proces-verbaal, zoals weergegeven in 2.1.2, is gebleken dat zich bij aankomst op het station Roosendaal om en nabij de 30 personen op het perron bevonden en in de trein stapten en dat er om en nabij de 150 personen in de trein aanwezig waren voordat deze stopte aan het perron. Uit het door de staatssecretaris in hoger beroep overgelegde op ambtseed opgemaakte aanvullende proces-verbaal van 21 januari 2009 blijkt dat er tijdens de stop om en nabij de vijftien personen de trein zijn uitgestapt. Ten tijde van de controle waarbij de vreemdeling is staandegehouden bevonden zich derhalve 135 personen in de trein van wie mag worden aangenomen dat zij grensgangers zijn. Ook onder deze omstandigheden moet worden aangenomen dat slechts geringe vermenging met het binnenlands reizigersverkeer heeft plaatsgevonden. De beroepsgrond faalt.
2.7. Het beroep is ongegrond. Er is geen grond voor schadevergoeding.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, van 17 december 2008 in zaak nr. 08/43406;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. M.G.J. Parkins de Vin, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.K. van Leening, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Van Leening
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2009
513.
Verzonden: 19 februari 2009
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak